Het voorbeeld van Gods druivenplant
1-2Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Ik ben de stam van Gods druivenplant, en jullie zijn de takken. God zelf is de tuinman. Hij haalt de takken weg waar niets aan groeit. En de takken waaraan druiven groeien, maakt hij kort. Want dan komen er in het volgende jaar nog meer druiven aan.
3Jullie lijken op de goede takken die kort gemaakt zijn. Want door mijn woorden is het slechte uit jullie weggehaald, en zijn jullie rein geworden. 4Jullie moeten met mij verbonden blijven, en ik met jullie. Want alleen dan kunnen jullie op een goede manier leven. Net zoals er alleen druiven groeien aan takken die aan de stam vastzitten. Aan losse takken kunnen geen druiven groeien.
5Ik ben de stam van de druivenplant en jullie zijn de takken. Als jullie met mij verbonden blijven en ik met jullie, dan zul je veel goeds kunnen doen. Maar zonder mij kun je niets. 6Als je niet met mij verbonden blijft, loopt het slecht met je af. Dan lijk je op een tak die van de stam af gehaald is. Zo’n tak verdort, en hij wordt opgeruimd en in het vuur gegooid.
7Jullie moeten dus met mij verbonden blijven, en naar mijn woorden luisteren. Dan zal alles wat je vraagt, gebeuren. 8Jullie zullen dan, als leerlingen van mij, veel goede dingen doen. Zo maken jullie de hemelse macht van mijn Vader zichtbaar.
Houd van elkaar
9-10Ik houd van jullie, net zoals de Vader van mij houdt. Doe wat ik van je vraag. Want dan blijft mijn liefde je leiden. Ook ik heb altijd gedaan wat de Vader van mij gevraagd heeft. En zijn liefde heeft mij altijd geleid.
11Ik vertel jullie al deze dingen, omdat ik wil dat jullie dezelfde vreugde voelen als ik. Ik wil dat jullie vreugde volmaakt is.
12Ik geef jullie deze regel: Houd van elkaar, net zoals ik van jullie houd. 13Het grootste bewijs van liefde is dat iemand wil sterven voor zijn vrienden.
14Jullie zijn mijn vrienden als jullie doen wat ik van je vraag. 15Ik noem jullie niet langer dienaren, ik noem jullie vrienden. Want dienaren weten niet alles van hun heer. Maar aan jullie heb ik alles bekendgemaakt wat ik van mijn Vader gehoord heb.
16Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik heb jullie uitgekozen. En ik geef jullie de opdracht om de wereld in te gaan. Doe goede dingen, en blijf dat doen. De Vader zal jullie alles geven wat je hem vraagt, omdat jullie bij mij horen. 17Dit vraag ik van jullie: houd van elkaar.
De leerlingen zullen gehaat worden
18De mensen zullen jullie haten. Maar bedenk dat ze eerst mij gehaat hebben. 19Als jullie bij deze wereld zouden horen, zouden de mensen van jullie houden. Maar jullie horen niet bij deze wereld. Want ik heb jullie uitgekozen, en jullie weggehaald bij de mensen van deze wereld. Daarom haten zij jullie.
20Denk aan wat ik jullie gezegd heb: een dienaar is niet belangrijker dan zijn heer. Dus jullie zullen niet beter behandeld worden dan ik. De mensen willen mij gevangennemen, en ze zullen ook proberen om jullie gevangen te nemen. Maar de mensen die mijn woorden geloven, zullen ook jullie woorden geloven.
21De mensen zullen jullie veel kwaad doen omdat jullie bij mij horen. Ze begrijpen niet dat God mij gestuurd heeft.
De mensen haten Jezus zonder reden
22-24Stel dat ik niet naar de wereld gekomen was, en niet gesproken had tegen de mensen. En stel dat ik geen wonderen gedaan had. Dan zouden de mensen die niet in mij geloven, niet schuldig zijn. Maar ik ben wel gekomen! Daarom hebben de mensen geen enkel excuus voor hun slechtheid.
Ik heb bijzondere dingen gedaan, die nog nooit iemand gedaan heeft. De mensen hebben het gezien, en toch haatten ze mij. En dus haatten ze ook mijn Vader, die mij gestuurd heeft. 25Zo moest het gaan. Want in hun heilige boeken staat: «Ze haten mij zonder reden.»
Jezus zal de heilige Geest sturen
26Als ik bij de Vader ben, zal ik de heilige Geest naar jullie toe sturen. Hij zal jullie helper zijn, die bij de Vader vandaan komt. Hij zal aan jullie de waarheid over mij bekendmaken. 27Dan kunnen jullie aan iedereen vertellen wie ik echt ben. Want jullie zijn vanaf het begin bij me geweest.’