Vertaalaantekeningen bij het oecumenisch leesrooster (7)
Elke nieuwe bijbelvertaling verschilt van haar voorgangers. De verschillen kunnen zijn ontstaan doordat het taalgebruik in de vertaling gemoderniseerd of aan een bepaald niveau aangepast is. De vertalers kunnen ook veranderde exegetische inzichten hebben verwerkt. Of ze gebruikten bij het vertaalwerk een methode die nog niet eerder werd toegepast. In de serie Vertaalaantekeningen bij het oecumenisch leesrooster worden vertaalbeslissingen in de NBV besproken vanuit de Bijbelwetenschap, de vertaalwetenschap en de neerlandistiek.
De behandelde teksten zijn ontleend aan het oecumenisch leesrooster van de Raad van Kerken in Nederland. In deze zevende aflevering komen allereerst vertaalaantekeningen bij verschillende passages in het boek Jesaja aan de orde. Die worden gelezen op 2 augustus, 16 augustus en 23 augustus 2009. Daarna volgen twee exegetische notities, bij de vertaling van Jesaja 42:1-12
1. Vertaalaantekeningen
Jesaja 42:4 (2 augustus)
De vertaling van Jesaja 42:4
‘Ongebroken en vol vuur
zal hij het recht vestigen op aarde.’
In het Hebreeuws staan twee ontkennende zinnen: loo jichhèh weloo jaroets, ‘hij zal niet dof worden en hij zal niet gebroken worden.’ De masoretische vocalisatie van de tweede werkwoordsvorm, jaroets, is opmerkelijk. Jaroets betekent normaliter ‘hij zal rennen’ (zie de noot in de NBV), maar dat past niet in dit verband. De oplossing ligt in een andere vocalisatie: jerots, ‘hij zal gebroken / geknakt worden’. Dit is in overeenstemming met een aantal oude vertalingen, waaronder de Septuaginta. Die heeft: ‘Hij zal opvlammen (analampô) en niet in stukken breken (thrauô).’
De twee uitspraken in 42:4
Met ‘ongebroken en vol vuur’ wordt in de NBV de dienaar van JHWH voorgesteld als een James Bond-figuur, een held die onvermoeibaar de eindoverwinning behaalt. Terwijl in de NBG-vertaling 1951 de dienaar van JHWH juist iemand lijkt die bijna ten onder gaat aan zijn opdracht: ‘Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden, tot (Hebreeuws ‘ad) hij op aarde het recht zal hebben gebracht’. Deze nogal hebraïserende vertaling suggereert dat de dienaar wanneer hij zijn opdracht heeft voltooid, wél zal kwijnen en geknakt zal worden. In het Hebreeuws is het inleidende voegwoord van tijd (‘ad) echter gebruikt om de aandacht te richten op het tijdsverloop waarin de dienaar zich wijdt aan de uitvoering van zijn taak, niet op de tijd daarna. De NBV kiest voor een weergave in goed Nederlands waarbij de essentie van de Hebreeuwse constructie wordt weergegeven.
Jesaja 42:6 (2 augustus)
Jesaja 42:6
‘In gerechtigheid heb ik, de HEER, jou geroepen.
Ik zal je bij de hand nemen en je behoeden,
ik neem je in dienst voor mijn verbond met de mensen
en maak je tot een licht voor alle volken (…)’
In de NBG-vertaling 1951 is dit gedeelte van de tekst over de roeping van de dienaar van JHWH zo weergegeven:
‘Ik, de HERE, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën (…)’
De NBV en de NBG-vertaling 1951 wijken wat formulering betreft op twee punten duidelijk van elkaar af.
In de eerste plaats geven de NBV en de NBG-vertaling 1951 in Jesaja 42:6
In de tweede plaats heeft de NBV in tegenstelling tot de NBG-vertaling 1951 in Jesaja 42:6b
Geraadpleegde literatuur
- U. Berges, Jesaja 40-48, Herders Theologischer Kommentar zum Alten Testament, Freiburg/Basel/Wien 2008, 235-237.
- W.A.M. Beuken, Jesaja, deel IIA, De prediking van het Oude Testament, Nijkerk 1979, 122-127.
- P. E. Bonnard, Le Second Isaïe. Son disciple et leurs éditeurs. Isaïe 40-66, Études Bibliques, Paris 1972, 117.
- K. Elliger, Jesaja II, Biblischer Kommentar -Altes Testament 11.7, Neukirchen-Vluyn 1971, 232-235.
- A.R. Hulst, Old Testament Translation Problems, Helps for Translators 1, Leiden 1960, 149.
- J.L. Koole, Jesaja II, deel 1: Jesaja 40 tot en met 48, Commentaar op het Oude Testament, Kampen 1985, 157-161.
Jesaja 45:9 (16 augustus)
Het laatste woorden van Jesaja 45:9b
In de Willibrordvertaling is een andere invalshoek gekozen. De vertaling luidt: ‘Zegt de leem tegen hem die haar vormgeeft: “Wat doet u? Uw werk is niets waard!”’ Voor het Hebreeuwse woord jad is hier de betekenis van ‘kracht, waarde’ gekozen (zie daarvoor ook Deuteronomium 32:36
De NBV kiest weer voor een ander betekenisaspect van het Hebreeuwse woord jad:
‘Zegt klei soms tegen wie hem vormt:
‘Wat ben je eigenlijk aan het maken?’
of: ‘Deze pot heeft niet eens oren!’
De dualis jadajim is geïnterpreteerd als ‘handvatten’ en loo als een verwijzing naar het door de pottenbakker gemaakte werkstuk, net zoals in de Verdeutschung van Buber/Rosenzweig: ‘Dein Werk, keine Handhabe ist dran!?’ De nadruk ligt dan op het bekritiseren van de pottenbakker omdat hij het werkstuk een bepaalde vorm heeft gegeven. Met de vergelijking wordt uitgedrukt dat het de mens geen pas geeft de soevereine God ter verantwoording te roepen over wat hij doet of gedaan heeft.
Geraadpleegde literatuur
W.A.M. Beuken, Jesaja IIb (De Prediking van het Oude Testament), Nijkerk 1983, 242-243.
H.-J. Hermisson, Deuterojesaja (Biblischer Kommentar – Altes Testament XI,7), Neukirchen Vluyn 1987, 10.
H. Leene, 'Universalism or nationalism? Isaiah xlv 9-13 and its context' in: Bijdragen 35 (1974), 309-334, in het bijzonder 311-313.
A. Schoors, Jesaja (De Boeken van het Oude Testament), Roermond 1972, 286.
Jesaja 51:16 (23 augustus)
De Hebreeuwse woorden lintoa‘ sjamajim we liesod ’arèts in Jesaja 51:16b
Geraadpleegde literatuur
W.A.M. Beuken, Jesaja IIb (De prediking van het Oude Testament), Nijkerk 1983, 139-140.
J. de Waard, A Handbook on Isaiah (Textual Criticism and the Translator vol. 1), Winona Lake, 1997, 189.
2. Exegetische notities
Jesaja 42:1-12 (2 augustus)
Jesaja 42:1-4
Het kernwoord van de passage is misjpat (vers 1, 3 en 4). In de NBV is het vertaald met ‘recht’. Dat is een goede vertaling die verschillende interpretaties openhoudt. Nader ingevuld in deze context is het: ‘rechtsbesluit’, ‘rechtsoordeel’. Het gaat hier over Gods rechtsbesluit dat bepalend is voor de loop van de geschiedenis en wereldwijd verstrekkende gevolgen heeft. Het ‘recht’ dat hier centraal staat is niet
het recht in een abstracte en algemene betekenis, maar het recht dat zijn loop krijgt in een concrete historische situatie. Gods rechtsbesluit behelst de bevrijding van zijn verdrukte volk en de vernietiging van de verdrukkers, Babylonië, door de hand van de door God aangestelde bevrijder, Cyrus.
Gods rechtsbesluit heeft een positieve en een negatieve zijde. Voor het volk in ballingschap en verdrukking betekent het bevrijding en het aanbreken van een nieuwe heilvolle tijd. Voor de verdrukkers betekent het de ondergang. Gods ingrijpen ten gunste van zijn volk heeft wereldwijd verstrekkende gevolgen, die in dit deel van het boek Jesaja soms in positieve termen worden uitgedrukt (bijv. 42:4
Het is de taak van ‘de dienaar’ om dit rechtsbesluit van God wereldwijd kenbaar te maken. Deze dienaar is niet Cyrus – die optreedt als bevrijder maar niet als degene die Gods besluit wereldkundig maakt. Sommige uitleggers menen dat ‘de dienaar’ de profeet is die deze woorden heeft uitgesproken of opgeschreven. Anderen menen dat ‘de dienaar’ een aanduiding van het volk Israël is. Het is ook mogelijk dat er niet zozeer aan één concrete figuur is gedacht, maar aan diegenen onder de Israëlieten die deze profetische boodschap geloven, en uitdragen dat na een tijd van duisternis een heilvolle tijd is aangebroken. In elk geval gaat het over iemand (of meerdere mensen) die de profetische boodschap van Gods bevrijdende ingrijpen bekendmaakt (of bekendmaken).
Jesaja 42:2-3
Gods heilsbesluit om Israël te bevrijden heeft wereldwijde gevolgen: het Babylonische rijk wordt omvergeworpen door de Perzische koning Cyrus, die daarmee de nieuwe wereldheerser wordt. De hele wereld dient te weten dat die ingrijpende gebeurtenissen overeenkomstig Gods besluit zijn. Tot in de verste landen – de aanduiding ‘de eilanden’ betekent ‘verre landen’, zie het parallellisme in 41:5
Jesaja 42:5-9
De prepositie be gevolgd door een abstractum functioneert als een adverbiale bijstelling van omstandigheid, die de vraag beantwoordt ‘hoe? / op welke manier? / onder welke omstandigheden?’ zie E. Jenni, Die hebräischen Präpositionen. Band 1: Die Präposition Beth, Stuttgart 1992, 329-348 (Modalisation), in het bijzonder 335. Vgl. ook B.K. Waltke and M. O’Connor, An Introduction to Biblical Hebrew Syntax, Winona Lake 1990, 196-197.
Veel voorbeelden in M.J. Seux, Épithètes royales Akkadiennes et Sumériennes (Parijs, 1967).
In 42:6
In de teksten die handelen over Cyrus’ benoeming komt ook steeds het motief aan de orde waarin God zichzelf presenteert als de schepper van de hemel en de aarde. Dit is niet een toevallige combinatie, maar een betekenisvol verband. Juist als de schepper van hemel en aarde is de HEER degene, de enige, die op rechtmatige wijze de wereldheerser benoemt. De hoogste God, de schepper, benoemt de hoogste koning; geen ander mag of kan dat doen. De vorm betsèdèq onderstreept Gods exclusieve positie.
Een eerste studie op dit terrein is R. Kittel, ‘Cyrus und Deuterojesaja’in: ZAW 18 (1898), 149-162. Latere bijdragen: S.M. Paul,’“Deutero-Isaiah and Cuneiform Royal Inscriptions’ in: JAOS 88 (1968), 180-186; A. Laatto, The Servant of YHWH and Cyrus. A Reinterpretation of the Exilic Messianic Programme in Isaiah 40-55 (Stockholm, 1992); M. Weippert, ‘“Ich bin Jahwe” – “Ich bin Ishtar von Arbela”: Deuterojesaja im Lichte der neuassyrischen Prophetie’ in: B. Huwyler et al. (eds), Prophetie und Psalmen: Festschrift für K. Seybold (AOAT 280), Münster 2001, 31- 59.
Geraadpleegde literatuur
- W.A.M. Beuken, Jesaja deel IIa (De Prediking van het Oude Testament), Nijkerk 1979.
- K. Elliger, H.-J. Hermisson, Deuterojesaja 40,1-45,7 (Elliger) (Biblischer Kommentar-Altes Testament XI/1), Neukirchen-Vluyn 1978.
- R. G. Kratz, Kyros im Deuterojesaja-Buch: redaktionsgeschichtliche Untersuchungen zu Entstehung und Theologie von Jes 40-55, Tübingen 1991.
- Claus Westermann, Das Buch Jesaja: Kapitel 40-66 (Altes Testament Deutsch 19), Göttingen 1966.
Marcus 8:27-9:1 (6 september)
Foto: NBG/Sandra Haverman
In Marcus 8:27
Marcus 8:27-10:45
Wie is Jezus?
Voor de christelijke hoorders van het verhaal was het antwoord op die vraag duidelijk: Christus, de Zoon van God (1:1
De betekenis van ‘de messias’
De titel ho christos, ‘de messias’, komt in Marcus drie keer voor als titel van Jezus: in 8:29
Verder wordt de titel ho christos genoemd in 12:35 en 13:21 en komt Christos als naam een paar keer voor (1:1; 9:41). De titel ho christos ging al in een vroeg stadium deel uitmaken van Jezus’ naam. In de NBV is christos als deel van de naam vertaald met ‘Christus’ en ho christos als titel vertaald met ‘de messias’. Met die vertaling komt naar voren dat de titel geworteld is in Joodse verwachtingen van een persoon die van God de volmacht heeft gekregen om een centrale rol te spelen in de eindtijd.
In het evangelie van Marcus wordt een duidelijk verschil gemaakt tussen een goed begrip en een verkeerd begrip van de titel ‘de messias’. Verkeerd is ‘de messias’ in een politieke betekenis: de koning van de Joden of de koning van Israël (15:2
Het evangelie van Marcus benadrukt dat dít de betekenis is van Jezus’ messiasschap. Om een verkeerd (politiek) begrip van Jezus’ messiasschap tegen te gaan, wordt de betekenis ervan ingevuld met uitspraken over de Mensenzoon. Jezus’ messiasschap kan alleen goed begrepen worden en bekendgemaakt worden in het licht van zijn dood en opstanding.
‘Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen’
In 8:27-9:1
In Jezus’ terechtwijzing van Petrus staan de twee invullingen tegenover elkaar: wat de mensen willen (een politieke messias) staat haaks op wat God wil (een messias die gehoorzaam is aan zijn eschatologische heilsplan). En wie tegen God ingaat is een helper van Satan. Satan is degene die Gods plan probeert te dwarsbomen. Dat is wat Petrus ook doet als hij Jezus van de weg van het lijden probeert af te houden. De woorden ou froneis ta tou theou alla ta tôn anthrôpôn zijn in de NBV vertaald met ‘Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’ De woordgroep ta tou theou wordt vaak vertaald met ‘de dingen van God’, wat echter niet duidelijk is, niet fraai, en trouwens ook niet echt letterlijk. In het Nieuwe Testament wordt veel vaker het onzijdige lidwoord in het meervoud gebruikt in combinatie met een genitief. Het betekent niet altijd hetzelfde. Zo kan men in Marcus 12:17
‘het moet’ (dei)
Het woord dei (‘het moet’) in Marcus 8:31
Dit gebruik van dei, ‘het moet’, als aanduiding van een eschatologische noodzaak vinden we ook elders in Marcus (9:11
In de oude Griekse versie van Daniël komt men in 2:28 deze voorstelling ook tegen: ‘er is een God in de hemel die geheimen openbaart, die aan koning Nebukadnessar heeft laten weten wat er moet gebeuren aan het einde van de tijd (ha dei genesthai ep eschatôn tôn hêmerôn).’
Op die manier staan in 8:29-33
Het volgen van Jezus
De passage eindigt met een beschouwing over het ‘volgen’ van Jezus. De ware aard van Jezus’ messiasschap, onthuld in 8:29-33
De Griekse handschriften hebben variatie in de infinitieven: akolouthein (‘als iemand achter mij wil volgen’) en elthein (‘als iemand achter mij aan wil komen’). Terwijl oudere edities van het Griekse Nieuwe Testament voor elthein kiezen, heeft de meest recente editie akolouthein. Dat laatste is de moeilijker en daardoor de meer waarschijnlijke keuze, omdat de zin als geheel uitloopt op de oproep kai akoloutheitô mou, ‘en mij volgen’. De uitspraak ‘wie mij wil volgen, moet … mij volgen’ lijkt enigszins vreemd. Dat kan verklaren waarom zowel Matteüs als Lucas voor een vorm van ‘komen’ (elthein resp. erchesthai) gekozen heeft en er al in een vroeg stadium van de tekstoverlevering in Marcus de variant elthein (wellicht ontleend aan Matteüs) ontstond. Ondanks het dubbele gebruik van akolouthein kan de zin worden begrepen als een betekenisvolle uitspraak. Na de voorzin (‘Wie mijn volgeling wil zijn’) volgt een hoofdzin met drie imperatieven. De eerste twee zijn aoristusvormen en de laatste een presensvorm. Samen met het voorafgaande woordje kai, ‘en’, kan deze laatste vorm explicatief worden opgevat. Op die manier is de zin, hoewel stilistisch niet fraai, toch helder: Als iemand mij wil volgen, dan moet hij zichzelf verloochenen en zijn kruis op zich nemen, en mij zo volgen. De NBV heeft dit iets aantrekkelijker geformuleerd door te variëren in de woordkeus.
Na de stellingname in vers 34 volgen vier zinnen als uitleg en verduidelijking (vers 35-38). Alle vier haken ze aan op het voorafgaande door het woordje gar (dat in een lopend betoog natuurlijk niet steeds expliciet vertaald hoeft te worden met ‘want’).
In vers 29-33 legt Jezus uit dat zijn messiasschap lijden en sterven inhoudt; in vers 34 zegt Jezus dat hem volgen inhoudt ‘jezelf opgeven en je kruis op je nemen’. Dit betekent bereid zijn om te sterven voor het evangelie. Het wordt uitgelegd in vers 35-37. Het woord psuchê moet in deze verzen vertaald worden met ‘leven’. Het is niet juist om psuchê in vers 35 met ‘leven’ te vertalen en in 36-37 met ‘ziel’ (NBG-vertaling 1951); ook de switch tussen ‘leven’ en ‘zichzelf’ (Willibrordvertaling; Groot Nieuws Bijbel) is niet gelukkig; en de keus om overal ‘ziel’ te vertalen (Naardense Bijbel) levert voor vers 35 een zin op die haaks staat op de betekenis van de tekst. De keuze van de NBV is hier goed en leidt tot een duidelijke tekst. In deze verzen speelt de tegenstelling tussen het aardse leven en het echte leven, d.w.z. het eeuwige leven. In vers 35 staat dit centraal: ieder die het (aardse) leven wil behouden, zal het (echte) leven verliezen, maar wie zijn (aardse) leven verliest omwille van Jezus en het evangelie, die zal het (echte) leven behouden. Als je vers 36-37 los leest, dan zou het goed over het gewone leven op aarde kunnen gaan. Maar in deze context klinkt het eeuwige leven er zeker in door. Vers 36 luidt in de NBV ‘Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet?’ Op het eerste gezicht lijkt dit een tamelijk vrije weergave van het Grieks, bijvoorbeeld vergeleken met de NBG-vertaling 1951 ‘Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden?’ Toch is dat niet het geval. In de eerste plaats is het beter om psuchê, net als in vers 35, met ‘leven’ te vertalen. In de tweede plaats betekent het Grieks zêmiôthênai tên psuchên autou niet ‘schade lijden aan zijn ziel’. De accusatief tên psuchên autou is datgene waaruit de schade bestaat. In het Nederlands is dat moeilijk uit te drukken met werkwoorden als ‘verlies lijden’ of ‘schade lijden’, maar eenvoudig kun je zeggen: ‘zijn leven verliezen’. De NBV geeft dus de essentie goed weer.
De komst van de Mensenzoon
De passage over Jezus’ ware messiasschap (lijden en sterven, en opstanding en verheerlijking) en het ware volgelingschap (opgeven van het aardse leven om het eeuwige leven te behouden) loopt uit op een beschrijving van de komst van Jezus als hemelse koning en rechter ‘bekleed met de stralende luister van zijn Vader’ (8:38
De introductie van 9:1 in de NBV ‘Verder zei hij ook nog’ is niet zo’n gelukkige. Het gebruik van ‘verder’ in combinatie met ‘ook nog’ is dubbelop. Bovendien doet deze introductie geen recht aan de functie die de uitspraak die in dit vers wordt gedaan vervult. De afsluitende stellingname is geen losse appendix bij 8:27-9:1, maar een slotwoord dat zich direct tot 8:38 en daarmee tot de perikoop als geheel verhoudt.
Geraadpleegde literatuur
- M. E. Boring, Mark. A Commentary (The New Testament Library), Louisville 2006.
- A. Y. Collins, Mark. A Commentary (Hermeneia), Minneapolis 2007.
Dr. J. van Dorp, dr. M.J. de Jong en drs. C. Verheul zijn respectievelijk als oudtestamenticus, nieuwtestamenticus en neerlandicus verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
Jaap van Dorp, Matthijs de Jong en Clazien Verheul, 'Vertaalaantekeningen bij het oecumenisch leesrooster (7)' in: Met Andere Woorden 28/2 (2009), 33-46.
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.