09 - Behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden
INLEIDING
Nadat Jezus heeft uitgelegd hoe de wet van God uitgelegd moet worden (5:17-48) en hoe God gediend wil worden (6:1-18), legt Hij vervolgens uit hoe zijn leerlingen zich moeten verhouden tot de zaken die ze tegenkomen in deze wereld zoals geld, bezit, angst en oordelen (6:19-7:12). In de vorige bijbelstudie bestudeerden we het eerste gedeelte (6:19-34), in deze bijbelstudie staat het tweede gedeelte centraal.
UITLEG MATTEÜS 7:1-12
Niet oordelen (7:1-2)
We kunnen Jezus’ gelijkenis in 7:1-5 in twee gedeelten opsplitsen. Het eerste gedeelte is een algemene opdracht (7:1-2), en daarna volgt een bijpassende illustratie van deze opdracht (7:3-5).
Jezus roept op: ‘Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt’ (7:1). Nu is het zo dat we de hele dag door oordelen wat we mooi en lelijk vinden, wat we goed en fout vinden, waar we meer en minder van willen et cetera. Maar het gaat Jezus om een zwaarder soort oordeel: dat een mens op de troon van God gaat zitten en namens Hem rechtspreekt over anderen.
Zoals vers 1 duidelijk maakt, is God degene die het oordeel velt. Hiermee verwijst Jezus ook naar het einde van de wereld, als God zijn koninkrijk op aarde vestigt en recht zal spreken; een thema dat zeker in het volgende gedeelte van de Bergrede meer aandacht krijgt (zie 7:13-27). Na deze opdracht volgen twee zinnen die het verbod om te oordelen verduidelijken (vers 2). De manier waarop jij anderen beoordeelt, wordt uiteindelijk ook op jezelf toegepast. Dan pas je wel op om andere mensen om het minste of geringste af te schrijven.
De balk en de splinter (7:3-5)
Het tweede gedeelte is een illustratie over de balk en de splinter (verzen 3-5). Het is een aanscherping van de opdracht die Jezus geeft, maar nu verpakt in een concrete beeldspraak. Het onderstreept nog eens extra dat er bij jezelf ook genoeg op en aan te merken valt, ook al zie je bij anderen misschien makkelijker dingen die verkeerd zijn. Dat je niet het zicht op jezelf moet verliezen, door alleen maar naar anderen te kijken; houd jezelf dus niet voor de gek en voorkom zelfbedrog. Op zo’n manier naar anderen kijken is een vorm van blindheid, alsof je inderdaad een balk in je oog hebt waardoor je niets meer kunt zien.
Door middel van deze gelijkenis laat Jezus zien dat Hij een gemeenschap voor ogen heeft waarin mensen elkaar niet veroordelen. Waar mensen zich niet verschuilen achter hypocrisie (6:1-18) of zich beter voordoen dan ze zijn. Het is een gemeenschap waarin het oordeel overgelaten wordt aan God. En waarin je eerst eerlijk naar jezelf moet kijken, voordat je de ander gaat vertellen hoe het zit. Als je dat daarna nog steeds wilt doen tenminste, want als de balk uit je eigen oog is, zie je weer scherp en was die splinter misschien wel gezichtsbedrog.
Parels voor de zwijnen (7:6)
Na deze opdracht en gelijkenis volgt dan een abrupte overgang naar een opmerking over dat ‘wat heilig is, niet aan de honden gegeven moet worden en dat parels niet voor de zwijnen gegooid moeten worden’. Het maakt in ieder geval duidelijk dat het gaat om iets kostbaars en waardevols dat niet zomaar uit handen gegeven moet worden. Maar waar de beelden precies voor staan is onbekend. Ook hoe dit precies samenhangt met de opdracht om niet te oordelen (7:1-5) is raadselachtig. Gaat het erom dat de wet van God en haar uitleg niet aan de niet-Joden (‘heidenen’) gegeven mogen worden? Is het een algemeen gezegde dat de kostbare woorden van Jezus, de wijze leraar, niet voor domme mensen zijn? Of zou het misschien een begrenzing zijn aan missionaire activiteiten? Dus dat het evangelie niet zomaar aan iedereen verteld moet worden? Bijbelwetenschappers hebben te weinig aanwijzingen om hier iets definitiefs over te zeggen.
Een goede en gevende God (7:7-11)
De opdracht die Jezus aan zijn leerlingen meegeeft en de gemeenschap die Hij voor ogen heeft, is uitdagend, net als de opdracht om geen aardse schatten te verzamelen. Daarom geeft Hij zijn leerlingen opnieuw een bemoediging mee (7:7-11). Hij bouwt de bemoediging opnieuw zorgvuldig op. In vers 7 noemt Hij drie herkenbare, alledaagse situaties: het vragen en krijgen, het zoeken en vinden, en het kloppen op de deur die vervolgens opengaat. Belangrijk hierbij is om te zeggen dat dit drie situaties zijn die op God van toepassing kunnen zijn, maar hier vooral breder gezien moeten worden: het gaat over het leven in de breedste zin. Of je nu een vraag stelt aan God of aan mensen, of je nu God zoekt of andere zaken, of je nu bij God op de deur klopt of bij je buurman: in de meeste gevallen komt er een passende reactie. In vers 8 herhaalt Hij deze drie situaties en wordt het gekoppeld aan de eigen ervaring van de leerlingen. Het is alsof Jezus zegt: ‘Maar zo werkt het toch als je vraagt, zoekt of klopt? Dat er dan gegeven wordt, dat er gevonden wordt en dat er wordt opengedaan.’ De hoorders krijgen hierdoor een lichte argwaan: ‘Is het echt zo simpel? Wat wil Jezus nu precies duidelijk maken?’ In de verzen 9 en 10 gaat Jezus in op deze weerstand. Hij maakt twee keer gebruik van een situatie waarbij het antwoord voor de hand ligt: ‘Natúúrlijk geef ik mijn kind geen steen als het om een brood vraagt!’ en ‘Natúúrlijk geef ik mijn kind geen slang als het om een vis vraagt!’ Als mens – en zeker als ouder – doe je zulke dingen niet.
Vers 11 vormt dan het omslagpunt. Hierin maakt Jezus dan de koppeling vanuit deze herkenbare, aardse situatie naar de Vader in de hemel: ‘ Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan wie hem daarom vragen.’ Hiermee laat Jezus iets belangrijks zien: het gaat Jezus ten diepste over hoe je in het leven staat. Over hoe je het leven tegemoet treedt.
Sommige mensen zeggen namelijk dat mensen niet vertrouwd kunnen worden; mensen zijn slecht en het leven zelf is gevaarlijk. Je moet zekerheid inbouwen en zorgen dat je je zaakjes onder controle hebt. Dit heeft als gevolg dat je aardse schatten gaat verzamelen (6:19-21), je eigen leven het middelpunt van de wereld wordt (6:22-23) en je langzaam blind wordt voor wat er in je eigen leven speelt (7:1-5). Maar Jezus draait dit om: zelfs al zijn er ‘slechte mensen’, dan nog is er een heleboel goedheid te vinden onder die ‘slechte mensen’. Want als een kind om een brood vraagt, geef je toch geen steen? En als het om een vis vraagt, geef je toch ook geen slang? En als die ‘slechte mensen’ toch goede dingen kunnen doen, hoeveel te meer zal God dan niet zorgen voor zijn kinderen die Hem dingen vragen, die Hem zoeken, die bij Hem op de deur kloppen? Jezus roept zijn leerlingen daarom op om anders in het leven te staan. Dat is het centrale thema van 6:19-7:11. Door vanuit een diep vertrouwen te leven, laten de leerlingen zien dat het leven iets is om van te genieten, dat er genoeg is voor iedereen. De hele schepping wordt gedragen door God – dus ook jouw leven. Daar hoef je je geen zorgen over te maken.
De gouden regel (7:12)
Tot slot volgt dan een vers waarin het hart van de Wet en de Profeten staat: ‘Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.’ Dit vers is de afsluiting van het hoofddeel van de Bergrede dat in 5:17 begon en hier in 7:12 eindigt (zie Opbouw van de Bergrede). Jezus begon met wat God in de Wet en de Profeten verlangt van zijn volgelingen en wat die wet betekent in het licht van Gods koninkrijk (5:17-48), gaf vervolgens instructies over hoe zijn leerlingen dit op een goede en oprechte manier konden uitvoeren (6:1-18) en sloot af met hoe zij zich moeten verhouden tot de zaken die ze tegenkomen in deze wereld zoals geld, bezit, angst en oordelen en hoe God hen hierin bijstaat (6:19-7:11). In dit vers laat Jezus de kern zien van waar het in heel zijn onderwijs om gaat.
VRAGEN
- 1.In de gelijkenis van de balk en de splinter laat Jezus zien dat Hij een gemeenschap voor ogen heeft waarin mensen elkaar niet veroordelen alsof ze op de troon van God zitten. Beeld je eens in hoe dit er in de praktijk uit zal zien in bijvoorbeeld de kerk: wat zou er anders zijn?
- 2.De betekenis van 7:6 is raadselachtig. Wat denk jij dat dit vers betekent?
- 3.Je kent wellicht het bekende spreekwoord ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet.’ Wat is het verschil met de uitspraak van Jezus? En maakt dit iets uit voor de betekenis?
STRUCTUUR VAN MATTEÜS 6:19-7:12
Zoals we al schreven, kun je het gevoel krijgen dat Matteüs 6:19-7:12 allemaal losse verhalen of oneliners van Jezus zijn. De samenhang is niet direct duidelijk. Ook onder bijbelwetenschappers bestaat discussie hoe de verschillende delen zich tot elkaar verhouden. Toch zit er in dit hele gedeelte meer structuur dan je op het eerste gezicht zou denken. Je kunt deze structuur als volgt weergeven:
instructie | |
verbod (6:19-21) ‘verzamel geen aardse schatten’ | verbod (7:1-2) ‘oordeel niet’ |
eerste gelijkenis: over het oog (6:22-23) | eerste gelijkenis: over het oog (7:3-5) |
tweede gelijkenis (6:24) | tweede gelijkenis (7:6) |
bemoediging | |
de hemelse zorg van de Vader (6:25-34) | de hemelse zorg van de Vader (7:7-11) |
de gouden regel (7:12) |
MEER LEZEN?
Op debijbel.nl vind je nog meer achtergrondinformatie bij onderwerpen uit deze bijbelstudie, bijvoorbeeld: de gouden regel, materialen uit de wereld van de Bijbel en het gericht van God.
Bijbelstudie voor kringen 9 – Behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden
Om te beginnen
Laat de deelnemers eens voor zichzelf een doorsneedag uitschrijven. Dus bijvoorbeeld hoe een gemiddelde doordeweekse dag eruitziet of een dag op het werk. Hoe worden ze behandeld door bijvoorbeeld collega’s, kinderen, partner, vrienden et cetera? En hoe zouden ze behandeld willen worden?
Gespreksvragen
- Wat is je het meest bijgebleven van deze bijbelstudie? Welk woord, beeld of gevoel staat je nog voor de geest?
- Wat neem je mee? Waar ben je het niet mee eens?
- Lees Spreuken 9:8 en 1 Tessalonicenzen 5:12. Hier wordt gesproken over iemand terechtwijzen. Wat is volgens jullie het verschil tussen iemand terechtwijzen en oordelen over iemand?
- Stel dat iemand rechter is, hoe zou zij of hij Jezus’ verbod om niet te oordelen moeten begrijpen?
- Hoe bemoedigt jullie Jezus’ belofte dat God voor je zorgt en je draagt? Wat merk je daarvan in je eigen leven?
Opdracht voor thuis
Aan het begin hebben jullie nagedacht over hoe je zelf anders behandeld wilt worden op de plekken waar je komt en bent. Hoe kun je de komende tijd de mensen om je heen anders behandelen, zoals je zelf behandeld wilt worden?