Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

08 - God dienen en Zijn koninkrijk zoeken

Verdiep je in de bergrede

INLEIDING

Nadat Jezus heeft uitgelegd hoe de wet van God uitgelegd moet worden (5:17-48) en hoe God gediend wil worden (6:1-18), legt Hij vervolgens uit hoe zijn leerlingen zich moeten verhouden tot de zaken die ze tegenkomen in deze wereld zoals geld, bezit, angst en oordelen (6:19-7:12). In deze Bijbelstudie staat het eerste gedeelte hiervan centraal (6:19-34), en in Bijbelstudie 9 het tweede gedeelte (7:1-12).

UITLEG MATTEÜS 6:19-34

Introductie

Als je 6:19-34 leest, lijkt het op het eerste gezicht een willekeurige verzameling uitspraken van Jezus. Het gedeelte lijkt uit vier losse onderdelen te bestaan: een uitspraak over (1) aardse en hemelse schatten, (2) je ogen als lamp van het lichaam, (3) het dienen van twee heren en (4) een oproep om niet bezorgd te zijn. Wellicht heb je een of meerdere uitspraken weleens op zichzelf gehoord. Bijvoorbeeld Jezus’ uitspraak dat je niet twee heren kunt dienen, is ook een spreekwoord in onze Nederlandse taal geworden. Maar hoe hangen al deze uitspraken nu samen? Dat zal duidelijk worden als we ze iets beter gaan bekijken.

Aardse en hemelse schatten (6:19-21)

Jezus begint met een verbod: ‘Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde’ (6:19). Let op dat Jezus ‘schatten op aarde’ zegt en niet ‘spullen op aarde’. Er zullen onder de eerste volgers van Jezus ongetwijfeld radicale volgelingen zijn geweest die alles hadden opgegeven. Maar in de Bergrede zelf komen voorbeelden voor van mensen met bezittingen. We lazen bijvoorbeeld al dat Jezus oproept om je terug te trekken in je huis om te bidden, wat veronderstelt dat de leerlingen een huis hebben (6:6). Ook voor het geven van giften moet je wel geld hebben (6:2). Jezus gebruikt hier het woord ‘schatten’ dus niet voor spullen en bezit op zichzelf. Het woord ‘schatten’ wijst op de vreemde kracht die spullen hebben: ze kunnen zomaar in het centrum van ons leven komen te staan. Het worden dan meer dan spullen: het worden dingen die we koesteren, bewaken, krampachtig vast willen houden. Of we gaan juist van spullen verwachten dat ze ons beschermen, helpen of gelukkig maken. Spullen krijgen dan haast een religieuze dimensie. Materialisme ligt op de loer. Voorzichtigheid is dus geboden voor de volgelingen van Jezus. Jezus wijst erop dat je bedrogen uitkomt als je van aardse spullen schatten maakt om te verzamelen. Ze zijn vergankelijk en kwetsbaar: ‘mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen’.

In plaats daarvan moeten de leerlingen van Jezus schatten in de hemel verzamelen (6:20). Jezus maakt het verschil met aardse schatten meteen duidelijk: dit zijn onvergankelijke schatten en onaantastbaar voor slijtage of diefstal. Om beter te begrijpen wat Jezus bedoelt met het ‘verzamelen van schatten in de hemel’ helpt het om iets te weten van de denkwereld van toen. De gedachte was dat er boven de aarde een plek was: de hemel. Op deze plaats werd bijgehouden welke goede daden (maar ook welke slechte daden) mensen doen, zodat God de goede daden kon belonen en de slechte daden kon rechtzetten. Denk bijvoorbeeld aan het ‘boek van het leven’ of het ‘geschrift van de waarheid’ waarin dit allemaal bijgehouden werd (Daniël 7:10; 10:21; 12:1; Openbaring 3:5). Hoewel dit voor ons misschien een vreemde gedachte is, zou je het zo kunnen vertalen naar onze tijd: ‘schatten in de hemel verzamelen’ is goed Joods taalgebruik voor het doen van goede daden en God die dat – op de een of andere manier – onthoudt en bewaart. Dat is bemoedigend als je het gevoel hebt dat jouw goede daad slechts een druppel op een gloeiende plaat is: God ziet het en zal je ervoor belonen.

Hoe verzamel je dan schatten in de hemel? Welke goede daden zullen beloond worden? Dat legt Jezus niet expliciet uit. Maar in de context van de Bergrede krijgen we hier wel antwoord op. De mensen die beloond zullen worden, zijn degenen die in de zaligsprekingen genoemd worden (5:3-12), die in het verborgene de gerechtigheid beoefenen (6:1), aalmoezen geven (6:4), bidden (6:6) en vasten (6:18), en zij die hun naaste liefhebben als zichzelf (7:12). Op deze manier verzamelen zij schatten in de hemel.

Jezus eindigt deze gedachtereeks over schatten op de aarde en in de hemel met een kernachtige uitspraak: ‘Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn’ (6:21). Je ‘hart’ is in de Bijbel een metafoor voor het centrum van je leven; het middelpunt waarom alles draait. Jezus zegt dat een blik op je hart laat zien welke schatten centraal staan. De schat die je daar dan vindt, laat zien waar je leven ten diepste om draait. Als je je richt op God en zijn koninkrijk, dan zal dit perspectief je hart beïnvloeden en zul je merken dat je in je dagelijkse handel en wandel keuzes maakt die zijn afgestemd op Gods koninkrijk.

Een verlichte blik (6:22-23)

Na deze uiteenzetting over de schatten op aarde en in de hemel, volgt dan ineens een vreemde stelling: ‘Het oog is de lamp van het lichaam’ (6:22). Met onze wetenschappelijke kennis ervaren we intuïtief dat hier iets vreemds aan de hand is.

Nu helpt het om te weten dat in de tijd van de Bijbel mensen dachten dat in het oog een soort vuur of licht aanwezig was, dat ervoor zorgde dat je de wereld om je heen kon zien (Spreuken 15:30, HSV). We lezen in de Bijbel bijvoorbeeld over ogen die ‘dof’ of ‘zwak’ zijn (Genesis 27:1) of ‘verduisterd’ of ‘troebel’ worden (Klaagliederen 5:17), dat God ogen kan laten ‘oplichten’ (Ezra 9:8) en dat sommige ogen erg fel schijnen (Daniël 10:6; Openbaring 1:14). Wat ook handig is om te weten, is dat in de Bijbel gesproken wordt over God die in het licht woont (Psalm 104:2; Daniël 2:22; Habakuk 3:3-4). Als de Bijbel dan spreekt over een persoon wiens lichaam vol licht is, is dat een tastbaar beeld voor iemand die dicht bij God leeft (zie bijvoorbeeld Psalm 27:1). Een lichaam vol licht is dus een leven dicht bij God, een lichaam vol duisternis is een teken van een leven ver van God (Job 18:5-6; 38:15). Ook met al deze achtergrondinformatie blijven Jezus’ woorden moeilijk te begrijpen. Bevindt het licht zich nu in het oog (Matteüs 6:22), in het lichaam (6:23) of komt het licht van buiten, via het oog, het lichaam binnen?

Er zijn in ieder geval twee dingen duidelijk. Ten eerste dat Jezus hier speelt met de betekenis van een ‘helder’ oog. Het Griekse woord haplous dat hier als ‘helder’ vertaald is, heeft namelijk twee betekenissen. Het heeft enerzijds een medische betekenis van een goed werkend oog, maar het heeft anderzijds ook een morele betekenis. Een ‘helder oog’ staat hier namelijk tegenover een ‘troebel oog’, en dit is een goed Joods taalgebruik voor een ‘genereus, oprecht persoon’ tegenover een ‘egoïstisch persoon’. Ten tweede is duidelijk dat de kwaliteit van het oog het springende punt van de vergelijking is. Als je het verhaal voor het eerst hoort, denk je dat het Jezus gaat om een gezond oog dat goed kan zien en zo het hele lichaam van dienst is. Maar door de dubbele betekenis van haplous wordt ineens duidelijk dat het Jezus om iets anders te doen is.

Je kunt de woorden van Jezus als volgt begrijpen. Uit een oprecht, genereus leven dat iets uitstraalt (het heldere oog) blijkt dat iemand vanbinnen verlicht is en dicht bij God leeft. Omgekeerd blijkt uit een troebel leven dat iemand vanbinnen verduisterd is en ver van God leeft. Dan is het licht in je uitgegaan.
Hiermee wordt ook duidelijk hoe dit gedeelte samenhangt met het vorige gedeelte over de schatten op aarde of in de hemel. Dat wat centraal staat in je leven zegt iets over je hart (6:21), en je integere, genereuze of juist troebele, egoïstische handelen zegt iets over wat voor persoon je bent (6:22) en hoe je tegenover God staat (6:23). Hoe je omgaat met aards bezit, bepaalt dus wat voor mens je bent.

Twee heren dienen (6:24)

Dat brengt ons bij de uitspraak van Jezus dat de leerlingen niet twee heren kunnen dienen. Het dienen van een heer roept het beeld op van een dienaar (of slaaf) die in dienst staat van zijn meester. Nu was het in bepaalde uitzonderingsgevallen wel mogelijk dat een dienaar meerdere meesters had (zie bijvoorbeeld Handelingen 16:16). Maar deze uitspraak van Jezus gaat niet over juridische zaken, maar over een theologische waarheid: slechts één heer kun je dienen, niet twee tegelijkertijd. Het gevolg is volgens Jezus dat je de eerste gaat haten en de tweede liefhebben, of dat je juist toegewijd zult zijn aan de ene en de andere veracht. Welke twee meesters tegenover elkaar staan? God staat tegenover de mammon.

De vreemde kracht van de aardse schatten, de religieuze dimensie van materialisme, krijgt hier een naam. Het is een Aramese naam die ‘welvaart’ of ‘geld’ betekent. De grootste vijand voor Jezus’ leerlingen is dus materialisme. Niet de duivel. Niet andere goden van de volken om hen heen. Nee, de grootste dreiging komt van geld en bezit. Van iets dat in eerste instantie niet eens op een god lijkt: vergoddelijkte materie. De mammon is een zogeheten personificatie van aardse schatten. Een demonische kracht die tegenover God gezet wordt.

Nu valt het op dat er in 6:19-24 constant sprake is van tweetallen: twee soorten schatten, twee soorten ogen en hier twee soorten heren. Dat geeft de volgende samenvatting: als je God dient, verzamel je schatten in de hemel, is je hart hier vol van (= staan deze schatten centraal in je leven), en heb je een helder oog (= ben je genereus zonder bijbedoeling). Sta je echter in dienst van de mammon, dan verzamel je schatten op aarde, is je hart hier vol van (= staan deze schatten centraal in je leven) en heb je een ‘troebel oog’ (= ben je egoïstisch).

Leven vanuit vertrouwen (6:25-34)

Jezus geeft dus een uitdagende opdracht mee als zijn leerlingen geen aardse schatten mogen verzamelen. Het is een uitdaging, omdat aards bezit voor veel mensen juist wél heel belangrijk is. Deze schatten bieden toch een heleboel mogelijkheden, kansen, gelegenheden en zekerheid? Jezus wijst hierin dus een andere weg, maar niet een makkelijke weg. Want als de leerlingen van Jezus geen aardse schatten als geld, welvaart en andere dingen moeten nastreven, levert dat spanning op: hoe komen ze dan aan eten, drinken en kleren? Hebben ze daar straks wel genoeg van? Er kunnen dus best wat zorgen opkomen bij het uitvoeren van deze opdracht. Vandaar dat Jezus dit aanvult met een bemoediging dat God voor zijn kinderen zorgt.

Naast de opdracht om niet rijk te worden en de zorgen die dit met zich mee kan brengen, geeft Hij hun opdracht zich geen zorgen te maken over eten, drinken en kleren. Hij zegt het zelfs vier keer in dit korte gedeelte (6:25a,28,31,34). Jezus zegt uitdrukkelijk niet dat dit totaal onbelangrijke zaken zijn. Wel stelt Hij aan de orde wat centraal staat en zou moeten staan in het leven van de leerlingen. Dat maakt de retorische vraag duidelijk: ‘Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?’

Jezus’ opdracht aan de leerlingen om zich geen zorgen te maken, moet natuurlijk wel onderbouwd worden. Want waarom zouden de leerlingen zich geen zorgen maken na zulke scherpe woorden? Jezus wijst naar een paar heel concrete zaken die direct voor zijn hoorders waarneembaar zijn. Hij begint niet een theologische discussie over waarom God dit doet, hoewel Hij dit zeker wel had kunnen doen (zie kader). Nee, Hij wijst hen op wat ze voor zich zien – vogels en lelies – en Hij relativeert hun zorgen.

Zijn eerste argument (6:26-30) gaat over de onbevangenheid van de vogels in de lucht. De vogels zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, want het is de hemelse Vader die ze voedt. Hieruit volgt dat als de vogels al geen zorgen hebben over voedsel, de leerlingen dat al helemaal niet hoeven te hebben. Ook wijst Hij naar de lelies: die werken niet en weven niet. Toch hebben ze een geweldige schoonheid – een schoonheid die groter is dan de luister van Salomo, een koning uit het oude Israël. Hij stond in de volksmond bekend om zijn grote luister, zichtbaar in de indrukwekkende kleren die hij droeg. In die kleding zat natuurlijk ontzettend veel tijd, geld en energie. Er hebben veel mensen aan meegewerkt om die kleren te maken. Maar als God met zo veel zorg voor deze lelies zorgt en die lelies de schoonheid van Salomo’s luister al overtreffen, dan betekent dit dus ook dat God met zorg voor zijn kinderen zal zorgen en hen zal kleden.

Zijn tweede argument (6:31-33) steekt Jezus anders in. Hij zegt dat zijn leerlingen zich niet moeten afvragen wat ze zullen eten, drinken of hoe ze zich moeten kleden. De vragen zijn een karikatuur van mensen die dit wel doen. Jezus maakt duidelijk dat dit iets is wat de niet-Joden (‘heidenen’) doen. Maar waarom steekt Jezus nu de draak met deze mensen? Zowel Joden als niet-Joden hebben toch eten, drinken en kleding nodig? Door deze vragen worden de niet-Joden geportretteerd als bezige bijen die alleen maar bezig zijn met het vergaren van spullen. Jezus gebruikt dit als tegenbeeld voor hoe de leerlingen moeten omgaan met de spullen: vertrouw erop dat je van God zult ontvangen wat je nodig hebt – niet meer, niet minder. De leerlingen hebben namelijk iets anders centraal staan in hun leven. Centraal staat niet de mammon en het rijk waarin er altijd een tekort dreigt te zijn; dit werkt egoïsme en het najagen van veel spullen in de hand. Wat wel centraal staat, is het zoeken van het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid – eten, drinken en kleding komt daar uiteindelijk wel in mee. Het verschil tussen de Joden en de niet-Joden is dus vooral een verschil in prioriteit (‘eerst’) en in houding: zoeken en ontvangen tegenover najagen en verkrijgen. Juist die andere prioriteit en houding zorgen ervoor dat de leerlingen zich geen zorgen hoeven te maken. God belooft dat de leerlingen die zich richten op zijn koninkrijk en op wat God wil (Gods gerechtigheid), ook eten, drinken en kleding zullen ontvangen.

Ten slotte noemt Jezus nog kort een derde argument (6:34). Hier relativeert Jezus het tijdsbesef rondom de zorgen die er kunnen leven. Als je je namelijk zorgen maakt over kleding, eten en drinken, wordt niet alleen vandaag, maar ook morgen een last. Jezus nodigt zijn leerlingen uit om van dag tot dag te leven.

Kortom, als de leerlingen gehoor durven te geven aan de opdracht van Jezus om zich geen zorgen te maken, dan gaan ze anders leven. Ze leven dan van dag tot dag (in het moment). Onrust en zorgen maken plaats voor rust, omdat ze beseffen dat God zelf voor hen zorgt. Jezus bemoedigt zijn leerlingen daar ook mee: ‘Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben.’ Maar dat moet niet het vertrekpunt zijn: God en zijn nieuwe wereld zijn het vertrekpunt, God die je vraagt het goede te doen. Als je je richt op deze God, dan leer je leven vanuit het vertrouwen dat God ook wel voor de rest zal zorgen.

VRAGEN

  1. 1.Lees Marcus 10:21 en 1 Timoteüs 6:18-19. Wat leer je uit deze teksten over het verzamelen van schatten in de hemel?
  2. 2.Hoe bemoedigt de gedachte je dat God je goede daden – hoe groot of hoe klein ze ook zijn – onthoudt en je ervoor wil belonen? En hoe zit dat met je slechte daden, denk je?
  3. 3.In Matteüs 6:24 stelt Jezus dat je niet twee heren kunt dienen: je dient óf God óf de mammon. Hoe ervaar jij dit?
  4. 4.‘Maak je geen zorgen’ is makkelijker gezegd dan gedaan. Wat helpt jou hierbij?

GOD ZORGT VOOR ZIJN KINDEREN

Het vertrouwen op God die voor zijn mensen zorgt in de dagelijkse dingen, heeft oude wortels in de Joodse traditie. Zo lezen we bijvoorbeeld in Psalm 127:2 dat God voor zijn mensen zorgt:

‘Vergeefs is het

dat je vroeg opstaat,

je laat te ruste legt,

je aftobt voor wat brood –

hij geeft het zijn lieveling in de slaap.’

En in Leviticus 25 wordt voorgeschreven dat het volk elke zeven jaar een sabbatsjaar moest vieren. Een jaar waarin de grond rust moest krijgen, want dat jaar was bestemd voor God. Niemand mocht dan zaaien of oogsten. Alleen wat op het land groeit, mag dan gegeten worden: niet wat de mensen zelf zaaien of wat toevallig gezaaid wordt. Zo laat God zien dat Hij elke dag voor zijn mensen zorgt. En dat ze zich dus geen zorgen hoeven te maken: Hij weet wat ze nodig hebben.

MEER LEZEN?

Op debijbel.nl vind je nog meer achtergrondinformatie bij onderwerpen uit deze bijbelstudie, bijvoorbeeld: sabbatsjaar, heren, dienaren/slaven en de mammon.

Bijbelstudie voor kringen 8 – God dienen en zijn koninkrijk zoeken

Om te beginnen

Vraag een paar dagen voorafgaand aan de bijeenkomst of de deelnemers op een papiertje of in hun telefoon twee dingen willen bijhouden. Enerzijds waar ze zich zorgen om maken, anderzijds dingen waar ze dankbaar voor of tevreden mee zijn. Tijdens de bijeenkomst laat je de deelnemers de twee lijsten vergelijken. Deel met elkaar wat je opvalt.

Gespreksvragen

  • Wat is je het meest bijgebleven van deze bijbelstudie? Welk woord, beeld of gevoel staat je nog voor de geest?
  • Wat neem je mee? Wat roept vragen of weerstand op?
  • ‘De grootste vijand voor Jezus’ leerlingen is dus materialisme. Niet de duivel. Niet andere goden van de volken om hen heen. Nee, de grootste dreiging komt van geld en bezit.’ Waarom vormt dit de grootste bedreiging voor Jezus’ leerlingen, denken jullie? In hoeverre herkennen jullie dit uit je eigen leven?
  • Een van de kernverzen in de Bergrede is de volgende: ‘Zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid’ (6:33). Wat hebben jullie tot nu toe in de Bergrede gelezen over dit koninkrijk? En wat hebben jullie over ‘gerechtigheid’ (het goede dat God wil) gelezen? Hoe komt dat in dit vers samen?
  • Als mens is het haast je tweede natuur om je zorgen te maken. Toch daagt Jezus zijn leerlingen uit om anders in het leven te staan, namelijk vanuit het vertrouwen dat God voor hen zorgt. Verken met elkaar hoe je meer vanuit vertrouwen kunt leren leven.

Opdracht voor thuis

Zoals we in de introductie van deze bijbelstudie al schreven, bestaat 6:19-34 uit vier delen. Kies een deel uit dat je aansprak en bedenk hoe je dit concreet kunt toepassen in je leven.

Gerelateerde Bijbelgedeelten

Haal het meeste uit debijbel.nl

Word BIJBEL+ gebruiker en ontvang een Bijbel naar keuze en direct toegang tot:

  • Meer dan 20 Bijbelvertalingen (waaronder bronteksten)
  • Extra achtergrondinformatie
  • Studieaantekeningen

Als BIJBEL+ gebruiker steun je het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap om wereldwijd mensen te bereiken met de Bijbel.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons