Context en aantekeningen bij Johannes 20:1-18
Hier vind je informatie over de context van Johannes 20:1-18 en aantekeningen bij de tekst.
Het Evangelie volgens Johannes
Meer over de opbouw, stijl, centrale thema’s en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Johannes vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Johannes
Over het geheel leest het Evangelie volgens Johannes als een ontdekkingstocht: stap voor stap begrijpt de lezer dat Jezus de ware Messias is, de Zoon van God, en wat dat betekent. De lezer moet leren om niet op een aardse, menselijke manier, maar op een geestelijke manier naar Jezus te kijken (Joh. 3:6; 8:15).
Het Evangelie volgens Johannes is als volgt opgebouwd:
proloog Jezus is het licht en leven | |
hoofddeel 1: de zes tekenen van Jezus, groeiend verzet | |
hoofddeel 2: afscheidsgesprekken van Jezus met zijn leerlingen (13:1-17:26), Jezus gevangen en gekruisigd (18:1-19:42) | |
verschijningsverhalen bevestigen Jezus als licht en leven |
Plek van deze passage in het geheel
Johannes 20:1-10 maakt deel uit van de twee afsluitende hoofdstukken van het Evangelie volgens Johannes (Joh. 20:1-21:25
Deze verschijningsverhalen volgen op het tweede hoofddeel van dit evangelie (Joh. 13:1-19:42
Hoe je Jezus ziet is een belangrijk thema voor dit hele evangelie, en dat is in de afsluitende hoofdstukken niet anders. Aan de hand van een drietal voorbeelden vertelt de evangelist hoe Jezus’ volgelingen gaan zien wie Hij werkelijk is. Daarbij wordt steeds uitgebreider stilgestaan bij één leerling: eerst Maria, dan Tomas en tot slot Petrus. In geen van deze drie gevallen komt het inzicht dat Jezus de dood heeft overwonnen zomaar vanzelf, er is bij alle drie sprake van een dramatische wending. Bij dit alles wordt de lezer zelf betrokken en opgeroepen te geloven dat Jezus de messias en Gods Zoon is (Joh. 20:31). De lezer moet het namelijk zogezegd doen met deze geschreven getuigenissen. Vandaar dat een centrale tekst in deze twee hoofdstukken de uitspraak van Jezus aan Tomas is, dat gelukkig zijn ‘zij die niet zien en toch geloven’ (Joh. 20:29).
Opbouw en kern van de passage
Deze passage wil de lezer tot het inzicht laten komen dat Jezus is opgestaan. Hiertoe laat Johannes de lezers meekijken met drie leerlingen van Jezus: Maria (vers 1-2, 11-18) en Petrus en de leerling van wie Jezus veel hield (vers 3-10). In dit gedeelte zijn er vijf aanwijzingen dat Jezus is opgestaan: het graf is geopend, Jezus’ lichaam ontbreekt, de gezichtsdoek is opgevouwen, er verschijnen twee engelen en tot slot verschijnt Jezus zelf. Bij de leerling die Jezus liefheeft breekt het inzicht dat Jezus is opgestaan door, als hij ziet dat de doek die Jezus’ gezicht bedekte netjes opgerold is, omdat dit betekent dat Jezus’ lichaam niet door grafrovers is weggehaald. Maar hoe het bij hem gaat, lijkt iets uitzonderlijks te zijn. Johannes stelt met name de ervaring van Maria als voorbeeld: het inzicht dat Jezus is opgestaan breekt door wanneer Jezus haar aanspreekt bij haar naam. Zo wordt Maria de eerste geloofsgetuige. Voor Petrus duurt het zelfs nog wat langer tot hij tot het inzicht komt dat Jezus is opgestaan en ook voor hem zal de ontmoeting met de opgestane Jezus beslissend zijn.
Uitgelicht
Niet voor niets situeert Johannes de opstanding in een tuin, en staat daarbij de ontmoeting tussen Jezus en Maria centraal. Deze plaats en ontmoeting herinnert aan die eerste twee mensen in de paradijstuin. Zo duidt Johannes aan dat Jezus’ opstanding de weg vrijmaakt naar herstel voor heel de schepping van het leven zoals God het van oorsprong heeft bedoeld.
Aantekeningen
Bij vers 1
Opstanding
- nog donker: In het Evangelie volgens Johannes is ‘duisternis’ een terugkerend, negatief motief. Het is geen toeval dat Maria in deze situatie (‘het was nog donker’) een verkeerde (want: te aardse) conclusie trekt uit het geopende graf.
placeholder
- Maria van Magdala: Zij gaat nog voor zonsopgang op zondagmorgen naar het graf. Zij heeft gewacht tot de sabbat voorbij was. Zij was, samen met twee andere Maria’s, aanwezig bij de kruisiging (Joh. 19:25). In de andere evangeliën gaan er meerdere vrouwen naar het graf (Mat. 28:1; Marc. 16:1; Luc. 24:10) – zie ook aantekening bij vers 2.
Opstanding uit de dood
Het lege graf
- ze zag: De evangelist gebruikt in deze verzen verschillende werkwoorden voor de verschillende manieren van ‘kijken’. In vers 1 en vers 5 wordt blepō gebruikt, in vers 6-7 theōreō, in vers 8 eidon (horaō); in vers 11-18 wordt ingezoomd op Maria en gebruikt de evangelist eerst theōreō (in vers 11-12 en vers 14) en tot slot eidon (vers 18). In Engelstalige vertalingen wordt dit soms verschillend vertaald met ‘looking in’ (bekijken), ‘beholdeth’ (aanschouwen) en ‘saw’ (zien). Hoewel Johannes in het geheel van zijn evangelie zeker wil onderscheiden tussen ‘(fysiek) zien’ en ‘tot (geestelijk) inzicht komen’, is het echter niet zo dat hij consistent bepaalde Griekse werkwoorden gebruikt om het één van het ander te onderscheiden. Zo wordt onder meer in Johannes 1:39; 5:6 en 12:9 horaō/eidon juist gebruikt voor ‘slechts’ fysiek zien en niet voor het geestelijk inzicht dat in onze passage tot de ‘andere leerling’ (in vers 8) en Maria (in vers 18) komt.
Opstanding
Bij vers 2
- we: Het valt op dat Maria hier een meervoud gebruikt. Mogelijk verwijst dit naar een traditioneel element in de overlevering over de opstanding. In de synoptische evangeliën bezoeken meerdere vrouwen het graf (zie aantekening bij vers 1). Johannes kende waarschijnlijk één of meer synoptische evangeliën.
Placeholder
- leerling: De leerling van wie Jezus bijzonder veel hield wordt in Johannes 13:23 voor het eerst genoemd en naast in onze passage ook in Johannes 19:26; 21:7, 20-24. In die laatste passage wordt hij aangeduid als de schrijver van dit evangelie, in de overlevering geïdentificeerd met de apostel Johannes.
- weggehaald: In vers 2, vers 13 en vers 15 vertelt Maria over wat ze denkt dat er met het lichaam van Jezus is gebeurd. Ze gebruikt daarbij steeds dezelfde twee werkwoorden: airō (weghalen in vers 2 en vers 13; meenemen in vers 15) en tithēmi (neerleggen in vers 2, 13, 15). Die twee werkwoorden zien we ook in Johannes 10:18, waar Jezus zegt: ‘Niemand neemt (airō) mijn leven, Ik geef (tithēmi) het zelf. Ik heb de macht om het te geven (tithēmi) en om het weer terug te nemen.’ Met dit verband wijst Johannes subtiel in de richting dat bij Maria, en de lezers, het gelovig besef door mag breken dat Jezus’ kruisdood Hem niet ‘per ongeluk’ is overkomen. Zo tekent Johannes Jezus ook elders als heer en meester over zijn leven (13:3, 27), niemand kan het Hem ontnemen: Hij geeft het zelf wanneer zijn tijd gekomen is (19:30), als vervulling van de Schrift (2:17; 3:14; 13:18; 15:25; 19:24-37).
Bij vers 3
- De verzen 3 t/m 8 schetsen een soort race tussen Petrus en de andere leerling. Wellicht is dit een bedekte verwijzing naar de verhouding tussen van het gezag van de ‘geliefde leerling’ (traditioneel: Johannes) voor de eerste lezersgroep van het evangelie en Petrus, die algemeen als de belangrijkste leider van de kerk werd gezien. De ‘geliefde leerling’ is het eerst bij het graf, en is dus zoals steeds het dichtst bij Jezus. Maar hij toont respect voor Petrus, die als het ware ambtshalve het graf in gaat en dit inspecteert. Vervolgens is hij weer sneller dan Petrus als het gaat om geloof.
Placeholder
Bij vers 7-8
- de doek: Het Griekse woord soudarion duidt hier op een stuk stof dat werd gebruikt als gezichtsdoek. Zo’n doek werd onder de kin en over de bovenkant van het hoofd gebonden om te voorkomen dat de mond van de overledene openviel. Bij de opwekking van Lazarus wordt ook een gezichtsdoek genoemd (Joh. 11:44). Op die manier is de doek hier een teken dat verwijst naar Jezus’ opstanding. Terwijl bij Lazarus de doek eerder zijn passiviteit onderstreept (Lazarus ondergaat de opwekking) wijst het hier op Jezus’ eigen optreden (Jezus staat op; vgl. Joh. 10:18).
- hij zag het en geloofde: Er wordt niet expliciet verteld wát de leerling geloofde, maar we mogen aannemen dat hij geloofde dat Jezus uit de dood is opgestaan. Uit het feit dat de gezichtsdoek netjes opgerold was, trok hij de conclusie dat er geen sprake was van grafschennis, maar dat dit een teken was van Jezus’ opstanding.
Plceholder
- In het Grieks staat er geen lijdend voorwerp (object) bij het werkwoord horaô (zien). In het Nederlands is het ontbreken van een object bij ‘zien’ vreemd, omdat in het Nederlands kenbaar moet worden gemaakt wat wordt gezien. In vertalingen is daarom ‘het’ meestal aangevuld in de tekst.
Placeholder
Bij vers 9
- de Schrift: Na Jezus’ dood en opstanding komen de leerlingen van Jezus, doordat Jezus hen ontmoet (20:19; 21:1), tot volledig geloof en inzicht, en doorzien ze, dankzij de gave van de Geest (20:22, vgl. 15:26-27), de bedoeling van ‘de Schrift’ (vgl. 2:22; 12:16). Zoals uit het directe vervolg zal blijken gaat Maria hierin voorop, zij wordt de eerste geloofsgetuige (20:17-18). Voor de lezers van het evangelie geldt dat de ontmoeting met Christus en het tot geloof komen primair verloopt via het getuigenis van de Schrift (zie 20:29-31).
- nog niet begrepen: De leerlingen verwachtten niet dat Jezus drie dagen nadat hij gestorven was uit de dood zou opstaan (ze verwachtten misschien dat Jezus op de laatste dag met de andere gelovigen uit de dood zou opstaan; zie Joh. 11:24).
Bron: Studiebijbel in Perspectief, aangepast
Bij vers 11
- Huilde: Maria’s verdriet laat zich vergelijken met Jezus’ verdriet om het sterven van Lazarus, als een uiting van diepe bewogenheid en liefde (Joh. 11:33-36).
Bij vers 12
- Twee engelen: Johannes staat hierin dicht bij Lucas 24:4 en 23. Matteüs 28:2 en Marcus 16:5 spreken van één engel. De aanwezigheid van de twee engelen vormt voor de lezer een vierde aanwijzing [nb: bij overnemen aantekeningen vers 1-10 de andere drie aanwijzingen (open graf, ontbrekende lichaam, opgevouwen doek) markeren] dat Jezus is opgewekt.
Bij vers 13
- weggehaald: Zie de aantekening bij vers 2.
Bij vers 14
- keek ze om: In vers 14 en 16 wordt in het Grieks hetzelfde werkwoord gebruikt: omdraaien. Als je dit tweemaal letterlijk neemt, creëer je een vreemde situatie: eerst draait Maria zich om en ziet ze Jezus (zonder Hem te herkennen) en daarna draait ze zich nog een keer om. De NBV21 vertaalt daarom vers 14 ‘keek ze om’ en in vers 16 ‘draaide zich om’. Zoals vaker in Johannes speelt er een diepere betekenis mee. In vers 14 gaat het allereerst om zich fysiek omdraaien. Maar het heeft een diepere bijbetekenis: om Jezus te kunnen zien, moet Maria zich afwenden van het graf. In vers 16 staat de diepere betekenis op de voorgrond: omdraaien staat hier voor ‘tot geloof komen’. Deze diepere betekenis wordt verkend dit artikel van Hans Reisen in Met Andere Woorden
. - Jezus: Aan ons als lezers wordt direct verteld dat Maria Jezus ziet. Dit is aanwijzing vijf, en ook de krachtigste ondersteuning van de opstanding: Jezus zélf verschijnt. Maar, zo staat er ook, Maria weet nog niet dat Hij het is.
- Ze wist niet (…): Een aantal keer wordt Jezus niet herkend na zijn opstanding (Joh. 21:4; Mat. 28:17; Luc. 24:16, 37). Het uitzonderlijke van deze gebeurtenis (zijn opstanding uit de dood) kan verklaren waarom de gedachte dat het Jezus zou kunnen zijn niet bij de leerlingen opkwam, omdat zij dit niet verwachtten (vgl. Joh. 6:19-20).
Bij vers 15
- ‘Waarom huil je?’: Jezus stelt dezelfde vraag aan Maria als de engelen. Maar voegt er aan toe: ‘Wie zoek je?’ Daarmee verwijst Johannes terug naar de roeping van de eerste leerlingen aan het begin van dit evangelie (1:38).
- de tuinman: Jezus was begraven in een tuin (zie Joh. 19:41). Hoewel Maria zich vergist, raakt deze vergissing zoals wel vaker in dit evangelie (bijv. Joh. 4:15) aan een diepere geloofswaarheid, namelijk dat Jezus de tweede Adam is, die net als de eerste Adam als opdracht heeft om te zorgen voor Gods schepping (vgl. Gen. 2:15). De tuin van Jezus’ opstanding roept de paradijstuin in herinnering. Zo duidt Johannes aan dat Jezus’ opstanding de weg vrijmaakt naar herstel voor heel de schepping van het leven zoals God het van oorsprong heeft bedoeld (vgl. Rom. 8:19-22 en Kol. 1:15-20; dit verband met de schepping wordt verder toegelicht in het verdiepend artikel bij deze serie
). Ook de gedachte dat de tuinman verantwoordelijk is voor de verplaatsing van het lichaam klopt in zekere zin. Het sluit aan bij Johannes 10:18 waar Jezus benadrukt dat Hij de macht heeft om zijn lichaam te ‘geven’ (in het Grieks hetzelfde woord als voor ‘neerleggen’) en weer te nemen. Zie de aantekening bij vers 2 - bij weggehaald.
Bij vers 16
- Maria: Doordat Jezus Maria bij haar naam noemt herkent zij Hem. Door Jezus’ initiatief (vgl. Joh. 15:16) breekt het inzicht bij Maria door dat Hij is opgestaan en wordt zij de eerste geloofsgetuige. Het iemand bij de naam noemen hangt samen met diegene ten diepste kennen (vgl. Ps. 139:1, 6). Zo weet Maria zich door Jezus gekend, zoals de goede herder zijn schapen kent en hen beschermt tegen alle moeilijkheden van buiten (zie Joh. 10:3-4). Zie ook 1:42 waar Jezus aan Simon een nieuwe naam geeft.
- Rabboeni: Hebreeuws voor ‘meester’ (vgl. Joh. 1:38). Maria herkent Jezus en spreekt Hem aan als ‘meester’. Uit het vervolg blijkt dat ze, om tot het juiste inzicht te komen, nog een stap verder moet gaan. Uit haar uitroep blijkt dat ze Jezus nog ziet zoals ze Hem kende, in zijn aardse bestaan. Maar Hij staat nu voor haar als de verhoogde Heer.
Bij vers 17
- Houd Me niet vast: Het Grieks kan ook ‘Raak Me niet aan’ betekenen, maar omdat Jezus in 20:27 juist erop aandringt dat zijn leerlingen Hem aanraken (vgl. ook Mat. 28:9) is gekozen voor de vertaling ‘Houd Me niet vast’. De vorm van het werkwoord kan erop wijzen dat Maria moet stoppen met aanraken. Volgens anderen wijst het werkwoord op een poging tot handelen: ‘Probeer Me niet aan te raken.’ In de Septuaginta wordt dit werkwoord gebruikt voor mensen die te dicht bij het heiligdom komen (bijv. Num. 3:38). Wat Jezus hiermee aangeeft is dat Hij, als de verhoogde Heer, thuishoort in de hemelse werkelijkheid. Daarheen is Hij ook op weg. Daarom moet Maria niet denken dat alles nu weer is zoals het was (zie ook de volgende aantekening bij ‘opstijg’). Zo zet Jezus hiermee Maria in beweging om wat ze gezien heeft met de andere leerlingen te delen.
- opstijg: Zie 14:3; 16:10. Jezus vertrekt om naar de Vader terug te keren en om de ontvangst van zijn volgelingen voor te bereiden. Dit is steeds Jezus’ missie geweest in het Evangelie volgens Johannes: Hij kwam van zijn Vader naar de aarde, en moest weer teruggaan naar zijn Vader (zie bijv. Johannes 13:1). Jezus’ missie op aarde is bijna klaar, maar Hij moet nog teruggaan naar zijn Vader. Dan is hij echt Heer van alle mensen. Die boodschap mag Maria brengen aan de leerlingen van Jezus.
- jullie Vader: Vergelijk 1:12. Uit de woorden ‘mijn Vader, die ook jullie Vader is’ en ‘mijn God, die ook jullie God is’ blijkt dat Jezus’ missie voltooid is: het banen van een weg tot God voor de mensen die bij Hem horen.
Bij vers 18
- Ik heb de Heer gezien: De titel ‘Heer’ (Gr. kurios) komt in Johannes 20 en 21 vaak voor, namelijk in vers 20:2, 3, 18, 20, 25 en 28; en 21:7, 12, 15, 16, 17, 21. Het is de bedoeling van de evangelist dat ook de lezers (vanuit de opbouw van de aanwijzingen, en de uitleg over de ware betekenis van de opstanding door Jezus zelf) met Maria kunnen zeggen: ‘Wij hebben de Heer gezien.’
Bron: Het Nieuwe Testament met Joodse Toelichtingen
Achtergrondinformatie
Bijbel Basics
Een bijpassend Bijbel Basics item vind je hier
Toelichting bij kernwoorden en begrippen
Verdieping bij thema’s
Ga op deze pagina direct naar:
het Evangelie volgens Johannes als geheel de plek van deze passage in dit geheel de opbouw en kern van de passage aantekeningen bij de verzen achtergrondinformatie bij kernwoorden en begrippen