Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Johannes 1:1-14

Hier vind je informatie over de context van Johannes 1:1-14 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie volgens Johannes als geheel

Meer over de opbouw, stijl, centrale thema’s en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Johannes vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Johannes

Over het geheel leest het Evangelie volgens Johannes als een ontdekkingstocht: stap voor stap begrijpt de lezer dat Jezus de ware messias is, de Zoon van God, en wat dat betekent. De lezer moet leren om niet op een aardse, menselijke manier, maar op een geestelijke manier naar Jezus te kijken (Joh. 3:68:15).

Plek van deze passage in het geheel

Het Evangelie volgens Johannes wil de lezer met nieuwe, geestelijke ogen leren kijken naar het optreden van Jezus, naar zijn leven en sterven. En dat begint in de proloog. De eerste achttien verzen van dit evangelie vormen meer een gedicht of een ode dan een vertelling.

De proloog brengt voorafgaand aan de vertelling – die in 1:19 begint – de kernboodschap naar voren. Afgaand op de woorden waarmee Jezus hier wordt voorgesteld (‘leven’, ‘licht’, ‘glorie/grootheid’, ‘God’) is de boodschap: alleen de grootste, meest omvattende termen zijn geschikt om duidelijk te maken wie Jezus is en wat zijn komst betekent.

De proloog is niet chronologisch, maar circulair. Allereerst is er de parallel tussen vers 1 en vers 18, waardoor de tekst een cirkel vormt. Daarnaast zien we het getuigenis van Johannes de Doper in zowel het tweede als het laatste gedeelte van de proloog (vers 6 en 15). De volgende driedeling ligt voor de hand:

  • Het begin, vers 1-5, laat ons als het ware achter de schermen kijken. We zien hier de ware identiteit van Jezus als de logos: zijn hemelse oorsprong, zijn verwantschap met God en zijn universele, scheppende en heilbrengende betekenis.
  • Het middendeel, vers 6-13, weerspiegelt het verhaal over Jezus’ optreden zoals dat volgt in de rest van het evangelie. Zijn optreden leidt tot een scheiding tussen hen die Hem afwijzen en hen die Hem aannemen.
  • Het slotdeel, vers 14-18, vertegenwoordigt het perspectief van hen die met de juiste, gelovige ogen kijken. Zij zien wie Jezus is en begrijpen wat zijn werkelijke betekenis is.

Na deze proloog vervolgt het Evangelie volgens Johannes in meer verhalende zin, beginnend met het optreden van Johannes de Doper.

Aantekeningen

Bij vers 1:

  • In tegenstelling tot Matteüs en Lucas geeft Johannes geen beschrijving van Jezus’ verwekking en geboorte. Ook Jozef en Maria spelen geen rol in het verslag over Jezus’ menselijke oorsprong. Jezus’ komst in de wereld wordt beschreven in kosmologische termen, en zijn rol als de Zoon van God wordt benadrukt. De poëtische structuur van de proloog en de aanwezigheid van bepaalde terminologie die niet terugkomt in de rest van het evangelie, doet vermoeden dat Johannes 1:1‑18 wellicht gebaseerd is op een vroegere hymne.
  • In het begin: de beginwoorden van Johannes doen denken aan de beginwoorden van Genesis 1.
  • het Woord: het Griekse logos had voor Johannes en zijn tijdgenoten een veel geladener betekenis dan ons ‘woord’. In het woord logos zijn twee tradities verenigd: (1) in de Joodse traditie verwijst logos naar de goddelijke Wijsheid die de wereld heeft geschapen en in stand houdt (Spr. 8:22‑31; Wijsh. 9:2, 9; 18:15; Sir. 24:9; 43:26 zijn teksten waarin de Wijsheid als een persoon wordt voorgesteld); (2) voor de stoïcijnen is de logos een soort wereldziel, de goddelijke en kosmische, maar onpersoonlijke rede die de wereld haar samenhang geeft. Zo put Johannes uit een rijke Joods-Griekse traditie, waarin de logos het aan alles voorafgaande principe is dat fungeert als brug tussen God en mensen en duidelijk maakt wie God is (vgl. 1:18). Nieuw is dat Johannes aangeeft dat het Woord mens is geworden in Jezus (1:14; vgl. Op. 19:13). Daarom is hier ‘Woord’ met een hoofdletter geschreven: het gaat om het gepersonifieerde woord, belichaamd door Jezus zelf, die God doet kennen.
  • het Woord was God: het Woord is zo nauw met God verbonden dat gezegd wordt: ‘Het Woord was God’, vergelijk 1:18. Ook Tomas noemt Jezus in 20:28 God.

Bij vers 2:

  • bij God: vergelijk Spreuken 8:22‑31.

Bij vers 3:

  • zonder het Woord is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven: ook mogelijk is de vertaling: ‘zonder het Woord is niets ontstaan. Wat ontstond in het Woord was het leven’ en dan betekent vers 4a dat het Woord de weg naar het eeuwige leven opende. In de hoofdtekst van de NBV21 betekent vers 4a dat het Woord door zijn relatie tot God het beginsel en de bron is van eeuwig leven.
  • zonder het Woord: in Spreuken 8:27-31 wordt aangegeven dat door de Wijsheid alles bestaat, in 1 Korintiërs 8:6 en Kolossenzen 1:16-17 door Christus. Vergelijk voor Gods scheppende woord Genesis 1:3, 6, 9, 11, 14, 20, 24 en 29; Psalm 33:6; 107:20; 147:15-18; Jesaja 55:10-11; Hebreeën 11:3; 1 Johannes 1:1.

Bij vers 4:

  • het leven: het leven is één van de centrale motieven in Johannes, meer specifiek het ‘eeuwige leven’ (zie Joh. 3:15). Dat leven is van een heel andere aard dan het natuurlijke leven: het is bestemd voor deze wereld, maar heeft de kenmerken van de toekomstige wereld.
  • licht: een ander belangrijk motief in Johannes. Gods eerste schepping is het licht (Gen. 1:3). In het Oude Testament staat het licht voor de openbaring van God, waardoor de gelovige geleid wordt. Zoals in Exodus 13:21 het volk Israël ’s nachts door een vuurkolom geleid wordt en op andere plekken leven en licht met elkaar worden verbonden (zie Ps. 27:1; 36:10; 119:105; Jes. 2:5). In Johannes (zie 8:12) wordt het licht geassocieerd met de waarheid, zoals ook het geval is in de Dode Zeerollen. Het contrast tussen licht en duisternis, dat prominent aanwezig is in het Evangelie volgens Johannes, is ook terug te vinden in deze Dode Zeerollen.
  • voor de mensen: in oudere vertalingen staat hier ‘licht der mensen’. De Griekse genitivus-constructie kan zowel met ‘X van Y’ als met ‘X voor Y’ vertaald worden. Hier is voor het tweede gekozen, net als in de formulering ‘het brood dat leven geeft’ in Johannes 6:35 en Johannes 6:48. De Willibrordvertaling kiest met ‘licht van de mensen’ voor de andere mogelijkheid.
  • de mensen: wellicht een vooruitblik op het idee in Johannes 10:16; 11:52; 12:32 dat Jezus is gekomen om ‘de wereld’ te redden in plaats van een specifieke etnische groep.

Bij vers 5:

  • duisternis: het tegenovergestelde van waar het licht (zie aantekening bij vers 4) voor staat.
  • in haar macht gekregen: het werkwoord katalambanō betekent ‘grijpen, overwinnen’ en ‘begrijpen’. Sommige vertalingen willen beide betekenissen laten meespelen, zoals de Willibrordvertaling met ‘de duisternis kon het niet aan’. In De Nieuwe Bijbelvertaling is de eerste betekenis gelezen, vgl. ook Johannes 12:35.

Bij vers 6:

  • Johannes: Johannes de Doper, over wie ook in 1:15; 1:19-36; 3:22-30; 10:40-41 wordt gesproken. Zie ook Matteüs 3:1-17; 11:2-19; 14:1-12 en Lucas 3:1-22; 7:18-35.
  • iemand: het Griekse anthrōpos kan met ‘mens’, ‘man’ of ‘iemand’ vertaald worden. Omdat hier, net als op andere plaatsen in Johannes (Joh. 3:4; 5:5; 9:11), anthrōpos geheel onbepaald is gebruikt (dus zonder lidwoord e.d.) is voor ‘iemand’ gekozen.
  • heette: ‘hij heette’ sluit beter aan bij het eenvoudige taalgebruik in de brontekst dan ‘zijn naam was’; ook in Johannes 18:10 is in De Nieuwe Bijbelvertaling deze keuze gemaakt.

Bij vers 7:

  • getuige: zie 1:8, 15, 19, 32, 34; 3:26; 5:33: getuigenis is een belangrijk motief in Johannes.
  • geloven: nog een belangrijk motief en een veelgebruikt werkwoord in Johannes.

Bij vers 8:

  • het licht: Jezus wordt voorgesteld als het licht, vergelijk 8:12 (en ter contrast Spr. 4:19).

Bij vers 9:

  • verlicht: vergelijk voor deze gedachte 3:19-21.

Bij vers 10:

  • de wereld: in Johannes kan ‘wereld’ (Grieks: kosmos) verschillende dingen betekenen. Het kan neutraal staan voor ‘heel het geschapen universum’, maar ook voor ‘de aarde’ als deel van dat geheel, of voor ‘de mensheid’ of ‘de mensen’. Het kan ook negatief staan voor de mensen die Jezus afwijzen (zie Joh. 12:31; 16:11) en voor een levenshouding die ingaat tegen Gods bedoeling. Die laatste betekenis is in dit vers aan de orde.

Bij vers 11:

  • wat van Hem was: volgens sommigen de wereld uit vers 10, maar het is aannemelijker dat Johannes hier Jezus’ eigen volk bedoeld. Johannes hanteert een scherpe tegenstelling: Jezus’ eigen volk heeft Hem niet aangenomen; degenen die Hem wel aanvaard hebben, worden Gods kinderen en ontvangen het eeuwige leven. Zie voor meer achtergrond bij deze tegenstelling deze toelichting.

Bij vers 12:

  • voorrecht: bij deze vertaling van exousia ligt de nadruk op het feit dat God de gelovigen de mogelijkheid biedt zijn kinderen te worden; een vertaling met ‘recht’ is in deze context te juridisch, met ‘mogelijkheid’ te zwak, met ‘volmacht’ te technisch.
  • kinderen van God: het doel van het evangelie is om de lezers te laten ontdekken dat Jezus de ware messias is. Jezus ontvangen en in zijn naam geloven wil zeggen dat je erkent dat Hij die ware messias is. Wie dat erkent wordt, dankzij Gods handelen (zie voorgaande aantekening bij voorrecht), uit God geboren (zie vs. 13 en 3:3-8) en zo kind van God (vgl. 20:31). Johannes plaatst deze kinderen van God tegenover de natuurlijke kinderen, dat is: kinderen van Abraham (zie 8:33‑40).

Bij vers 13:

  • uit God geboren: zie voor dit idee ook 3:3-8.
  • niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man: in Johannes 1:13 worden drie verschillende aspecten van de voortplanting aangeduid. Woordelijk vertaald staat er ‘niet uit bloeden noch uit wil van vlees noch uit wil van man’. Met het meervoud van haima, ‘bloed’, wordt mogelijk volgens een antieke voorstelling naar de vermenging van vrouwelijk en mannelijk bloed verwezen als de gewone natuurlijke gang van zaken bij de conceptie. Het Griekse sarx, ‘vlees’, staat hier voor het menselijk lichaam als geheel; ‘de wil van het vlees’ en ‘de wil van een man’ duiden op seksuele verlangens, op de natuurlijke drang tot voortplanting.

Bij vers 14:

  • mens: lastig is de vertaling van het Griekse woord sarx. In dit vers wordt uitgedrukt dat het Woord een tastbare vorm aanneemt. Naar de betekenis zou ‘Het Woord heeft lichamelijke gestalte aangenomen’ wel een goede vertaling zijn, maar stilistisch past het niet in deze tekst. Ook de vertaling ‘een mens van vlees en bloed’, dat de Groot Nieuws Bijbel kiest, is te breedsprakig voor de proloog. De vertaling ‘is mens geworden’ is compact en geeft de betekenis goed weer: ‘het Woord’ werd deel van de stoffelijke wereld, kwam als sarx, als ‘mens’ bij ‘ons’, mensen, wonen. Zie ook: Rieuwerd Buitenwerf, ‘De vertaling van ‘sarx’ in Johannes 1,’ in: Met Andere Woorden 25/2 (2006), pp. 3-10.
  • het Woord is mens geworden: een paradoxale formulering omdat het Griekse sarx de mens in zijn vergankelijkheid aanduidt en Woord (Grieks: logos) juist een eeuwige goddelijke kwaliteit is (vgl. Jes. 40:6‑8: ‘De mens is als gras (…) [dat] verdort (…) maar het woord van onze God houdt eeuwig stand.’) Dit punt markeert de ‘incarnatie’, het Woord wordt mens. Het idee dat een goddelijk wezen tegelijkertijd ook een mens kan zijn, wordt vaak gezien als een belangrijk onderscheid tussen het Jodendom en het christendom. Joden ten tijde van de Bijbel en in de tweede tempelperiode geloofden echter dat bovennatuurlijke wezens zoals engelen een menselijke vorm konden aannemen (vgl. de engel in Recht. 13; Rafael in het boek Tobit). Ook voor hen was de grens tussen het goddelijke en het menselijke minder absoluut.
  • gewoond: het werkwoord skēnoō betekent ‘wonen’, ‘gaan wonen’. De NBV21 kiest voor ‘gewoond’ (zoals ook in Op. 7:15 en 21:3 ‘wonen’ is vertaald). Je kunt het Griekse woord skēnoō echter ook vertalen met ‘een tent opzetten’.  Dan is het hier mogelijk een verwijzing naar de tabernakel in de woestijn, de voorloper van de tempel in Jeruzalem (bijv. Ex. 25:8-9). De NBV21 verwijst daar subtiel naar door te formulering ‘(heeft) in ons midden (gewoond)’ (zie ook Ex. 29:45-46; Num. 35:34). In Sirach 24 wordt de beeldspraak van tent opzetten gebruikt voor de plek die de Wijsheid inneemt: eerst in de hemel en dan onder Israël (Sir. 24:4-8). Sommige uitleggers wijzen ook op een verband tussen het Griekse skēnoō en het Hebreeuwse wordt sjechina. In rabbijnse teksten wordt het woord sjechina gebruikt als een term voor Gods aanwezigheid bij Gods volk, het equivalent van het woord ‘majesteit, luister’ (Hebreeuws: kavod) in het Oude Testament.
  • grootheid: Grieks doxa, in de Septuaginta wordt dit regelmatig gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse kavod, de zichtbare manifestatie van Gods aanwezigheid (bijv. Ex. 16:10). Het woord kan vertaald worden met ‘grootheid’, ‘glorie’, ‘luister’ of ‘majesteit’. God wordt in de Bijbel voorgesteld als wonend in stralend licht. Het Woord deelt in die glorie; het licht schijnt door in alles wat Jezus op aarde zegt en doet (zie Joh. 2:11; 13:31-32; 17:4). Gods grootheid schijnt zelfs door in wat zijn leerlingen doen (14:12-14; 15:8; 17:10), en zij zullen delen in zijn glorie en grootheid (17:24-26).
  • enige Zoon van de Vader: ‘eniggeboren’, als vertaling van monogenēs strookt niet met hoe dit Griekse woord werd gebruikt. Hoewel er heel letterlijk wel een verwantschap is met het woord voor ‘geboren worden’, riep de betekenis in de praktijk niet de gedachte op aan geboren worden, maar  de nadruk op het ‘enige’, ‘unieke’. Omdat het hier in combinatie met ‘van de Vader’ gebruikt wordt, is het vertaald met ‘enige Zoon’. Jezus is de unieke Godsgezant met een speciale volmacht. Hij is Gods Zoon bij uitstek, en leeft in voortdurende eenheid met de Vader. Na het volbrengen van zijn opdracht keert Hij naar de Vader terug.

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons