Het dodenrijk in het Oude Testament
Het dodenrijk is in het Oude Testament de plaats onder de aarde waar de gestorvenen verblijven. Terugkeer uit de onderwereld is niet mogelijk, hoewel opwekking uit de dood niet wordt uitgesloten.
Bijbelse voorstellingen
Het dodenrijk (Hebreeuws: sjeool) wordt in het Oude Testament ook aangeduid als ‘put’, ‘groeve’ en ‘kuil’. Het dodenrijk ligt onder de aarde, in ‘het water onder de aarde’. Bij de toegang van de onderwereld staan stevige poorten met grendels erop, om te voorkomen dat gestorvenen ontsnappen.
De beschrijvingen van het dodenrijk zijn weinig concreet. Het is er donker (Job 17:13), stoffig (Job 17:16) en stil (Psalm 94:17; Psalm 115:17).
Jesaja 14:9-11 schetst een beeld van de onderwereld als een rijk waar krachteloze schimmen wonen. De toestand waarin de doden verkeren is niet erg rooskleurig: 'Wormen zijn je bed, maden je deken.'
Voorstellingen buiten de Bijbel
De beschrijving van het dodenrijk in de Bijbel lijkt op de voorstelling van de onderwereld in het oude Mesopotamië. Het Gilgamesj-epos beschrijft het dodenrijk als 'het huis dat men niet meer verlaat als men er binnentreedt, het huis waarvan de bewoners het licht ontberen, waar stof het voedsel is en leem het brood. Zij gaan daar gekleed als vogels, in een kleed van veren. Zij zien nooit licht, maar wonen in de duisternis. Op deur en grendel ligt een dikke laag stof; in het Huis van stof heerst diepe stilte.'
Ook de Griekse voorstelling van het onderaardse schimmenrijk (hades) verschilt weinig van de oud-Israëlitische beschrijvingen.
Het lot van de doden
Hoe verschrikkelijk het lot van de doden is, onderstreept Prediker 9:4: 'beter een levende hond dan een dode leeuw'. De doden zijn afgesneden van de wereld van de levenden. Zelfs met God hebben zij geen contact meer. Maar dat betekent niet dat God de onderwereld niet ziet. Volgens Amos 9:2 weet God de goddelozen ook daar te vinden.
Terugkeer uit het dodenrijk is volgens het Oude Testament niet mogelijk, al wordt opwekking uit de dood niet uitgesloten (Psalm 30:4; Jesaja 26:19; Ezechiël 37:12).
De verwachting van een algemene opstanding van de doden aan het einde van de tijd komt alleen voor in Daniël 12:2 waar staat:
'Velen van hen die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen om voor eeuwig te worden veracht en verafschuwd.'