Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
Verdiep je in de bergrede

INLEIDING

In Matteüs 6:1-18 noemt Jezus drie concrete dingen die horen bij het godsdienstig leven van zijn leerlingen: geld geven aan de armen (6:1-4), bidden (6:5-15) en vasten (6:16-18). In het gedeelte van vandaag legt Jezus zijn leerlingen uit hoe ze deze dingen wel én niet moeten doen, met name als het gaat over het geven van aalmoezen.

UITLEG MATTEÜS 6:1-4

De Joodse wortels van de armenzorg

Ruim 550.000. Zoveel armen waren er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek in Nederland in 2019. Het gaat hierbij dan om mensen die niet de financiële middelen hebben om in hun basisbehoeften te voorzien. Dat zijn bijvoorbeeld alleenstaanden die moeten rondkomen van minder dan 1040 euro per maand. Of om een stel met twee kinderen die onder de grens zitten van 1960 euro. In Nederland hebben we een georganiseerde armenzorg: er zijn allerlei uitkeringen, regelingen en kortingen mogelijk voor mensen in deze groep. Dit systeem stoelt op twee waarden: solidariteit (wie meer heeft, draagt meer bij) en barmhartigheid (omzien naar de zwakkeren). Wat je wellicht niet weet, is dat dit systeem en deze waarden teruggaan op de zorg voor de armen door de Joden en de eerste christenen.

Collectieve armenzorg lag in de tijd van de Bijbel niet voor de hand. In de Grieks-Romeinse wereld was rijkdom namelijk een teken dat de goden het goed met je voorhadden. Rijkdom was het zichtbare bewijs dat je een streepje voor had bij de goden. En daarmee had je automatisch ook een streepje voor bij de mensen. Was je arm, dan was het je eigen schuld en had je waarschijnlijk iets verkeerd gedaan. En voor de giften kon je niet leunen op een sociaal vangnet, maar was je afhankelijk van individuele weldoenerij.

Een ander geluid komt uit Israël. De collectieve zorg voor de armen is verankerd in de Joodse traditie. Zo lezen we bijvoorbeeld in Deuteronomium 15:7-11 over voorschriften hoe er omgegaan moet worden met de armen onder de bevolking. Arme volksgenoten mogen de Israëlieten ‘niet koud laten’ (vers 7), en als ze geven, moeten ze zo veel geven als diegene nodig heeft (vers 8). Het geven moet ‘ruimhartig en zonder spijt’ zijn (vers 10), en God roept de Israëlieten op om ‘vrijgevig te zijn tegenover iedereen in uw land die in armoede leeft of er slecht aan toe is’ (vers 11). De zorg voor de armen zien we ook op veel andere plaatsen terugkomen in de Joodse literatuur. Ze komt voort uit de overtuiging dat God in het bijzonder de armen, zieken en kwetsbare mensen op het oog heeft. Zij staan niet aan de zijkant of in de marge, maar bevinden zich in het centrum van Gods aandacht en liefde. Dit staat haaks op de status van armen in de Grieks-Romeinse wereld.

Als Jezus in Matteüs 6:1-4 spreekt over het geven van aalmoezen, staat Hij hiermee dus helemaal in lijn met de Joodse traditie, waarin de zorg voor armen een centraal onderdeel is. Het geven zelf staat in dit gedeelte dan ook niet ter discussie. Wat wel centraal staat, is de wereld achter dit geven. Met welke intentie doe je dit? Voor wie doe je dit? Wat hoop je dat het je oplevert? Dat zijn de vragen die Jezus centraal zet.

Hoe goed te doen Jezus begint met een algemene, inleidende opmerking (6:1). Deze opmerking geldt voor de rest van het gedeelte dat volgt in 6:2-18. Hij vertelt hoe zijn leerlingen ‘de gerechtigheid’ wel én niet moeten beoefenen. Het woord ‘gerechtigheid’ zijn we al vaker tegenkomen in de Bergrede (5:6,10,20), en het betekent dat je je handel en wandel afstemt op wat God verlangt. Dat je doet wat Hij wil. Jezus begint met een waarschuwing: let op voor wie je deze dingen doet (6:2). De waarschuwing maakt duidelijk dat je altijd een bepaald publiek voor ogen hebt als je goede dingen doet. Een verhelderend beeld is wellicht om jezelf voor te stellen als een toneelspeler op een podium. Jezus stelt de vraag welk publiek de leerlingen eigenlijk voor ogen hebben als zij goede dingen doen. Als zij aalmoezen geven aan iemand die op straat bedelt, in hoeverre zijn ze dan bezig met de mensen die om hen heen lopen? Als zij bij elkaar komen om te bidden, bidden ze dan tot hun Vader in de hemel of tot een god die hen beloont om hun vele en mooie woorden? Oftewel, voor wie doen de leerlingen hun goede daden? Een podium heeft altijd een vreemde kracht in zich zitten. De leerlingen weten wat het oplevert als ze het voor mensen doen: een indrukwekkende show, een mooie vertoning en groot applaus. Maar Jezus roept de leerlingen op om de gerechtigheid niet voor het publiek van mensen te beoefenen, maar voor een ander publiek: voor God. Dat levert een andere beloning op, een beloning van God zelf.

Hoe wel én niet aalmoezen te geven

Na deze waarschuwing gaat Jezus in op hoe zijn leerlingen wel én niet aalmoezen moeten geven (6:2-4). Om een punt te maken, maakt Hij gebruik van een scherpe, karikaturale tegenstelling tussen de huichelaars en de leerlingen. Jezus beschrijft de ‘huichelaar’ in satirische bewoordingen: iemand die zijn goede daden rondbazuint. In de Griekse brontekst wordt voor deze persoon een woord gebruikt dat wij in het Nederlands kennen als ‘hypocriet’ (Grieks: hupokritês). In de wereld van de Bijbel was dit een algemeen en neutraal woord voor toneelspelers. Maar juist in een morele context als Matteüs 6 krijgt het een negatieve bijklank: het zijn mensen die iets anders doen of zeggen dan wat ze zijn.

We kennen namelijk verhalen uit die tijd van mensen die naast de rabbi mochten zitten nadat ze een grote donatie hadden overgemaakt. Het zitten naast de rabbi werd gezien als een grote eer. En net als op andere plekken in de Grieks-Romeinse wereld kon ook in Israël als eerbetoon aan gulle donateurs je naam gegraveerd worden in een gebouw. Het ‘rondbazuinen’ van al deze giften is iets waar Jezus zich tegen afzet: die mensen hebben hun beloning (applaus, eer, aanzien et cetera) al ontvangen, en hoeven die niet nog van God te verwachten. De eigen reputatie is voor deze mensen veel belangrijker dan de liefde voor anderen. Maar dit is volgens Hem niet de goede manier om het goede te doen.

Als je aalmoezen geeft, moet je dit volgens Jezus in het verborgene doen. Jezus zegt het prikkelend: zelfs je linkerhand moet je niet laten weten wat je rechterhand doet. Het is een vreemde opdracht: geven in het verborgene. Hiermee bedoelt Hij niet dat je op een onnozele manier te werk moet gaan. Het gaat om de vraag wat je doet met de kennis dat je een aalmoes gegeven hebt. We zagen al dat de ‘huichelaar’ het rondbazuint. Jezus roept echter op om het verborgen te houden. Als zelfs je linkerhand niet mag weten wat je rechterhand doet, dan al helemaal niet de mensen om je heen.

Dit levert een spanning op met wat we eerder in de Bergrede lazen. In 5:16 lezen we dat de goede daden van de leerlingen zichtbaar moeten zijn voor de mensen, zodat ze eer bewijzen aan God. In 6:4 lezen we echter dat goede daden in het verborgene moeten gebeuren. Wat is het nu? De nuance is subtiel: het gaat erom wie de lof ontvangt. In het geval van de ‘huichelaar’ ontvangt hij de eer die eigenlijk naar God zou moeten gaan. Maar degene die in het verborgene geeft, wijst met zijn gift op God: God is de verborgen gever van al het goede, ook van deze gift. De volgorde wordt hier dus vooral bekritiseerd.

Achter de oproep om in het verborgene te geven, zit de theologische overtuiging dat God zelf ook actief is in het verborgene. Zij worden opgeroepen om dit te imiteren. Natuurlijk, soms is God duidelijk zichtbaar aanwezig. Dat komt ook goed naar voren in de Bergrede zelf (5:45; 6:26-34; 7:11,24-27). Maar God is vaak ook verborgen aanwezig. Niet direct zichtbaar voor onze waarneming en niet altijd na te rekenen of te volgen. Als je in het verborgene geeft, imiteer je daarmee God, die in het verborgene actief is. En God, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen. Op deze manier voer je volgens Jezus geen toneelstuk op voor mensen, maar doe je op een goede manier het goede.

VRAGEN

  1. 1.We zagen hoe de zorg voor de armen door de Joden en de eerste christenen haaks staat op hoe armen in de Grieks-Romeinse wereld behandeld werden. Rijkdom was in die cultuur een concreet teken van zegen van de goden, en armoede werd gezien als het gevolg van eigen fouten. Lees Matteüs 25:31-46 en schrijf op wat je hier leert over hoe God kijkt naar de mensen aan de rand van de maatschappij.
  2. 2.Zoek in de Bijbel naar teksten die gaan over God en het verborgene. Wat leer je hieruit over hoe God actief is in het verborgene?
  3. 3.God die in het verborgene ziet: wat roept dat bij je op?

SCHERPE WOORDEN

‘Hypocrieten’: het is een scherpe benaming van Jezus voor zijn Joodse tijdgenoten. Het is ook een benaming die we in de volgende twee bijbelstudies tegen zullen komen (6:5-15 en 6:16-18). Hoe moet je dit nu begrijpen? Nu weten we dat Jezus zich sterk afzette tegen elke vorm van hypocrisie, dus dat wist Matteüs ook toen hij zijn evangelie opschreef. Op de achtergrond speelt waarschijnlijk ook nog iets anders mee, namelijk de omstandigheden waarin Matteüs zijn evangelie heeft geschreven (zie ook het hoofdstuk Introductie op de Bergrede). Op het moment van schrijven worden de spanningen tussen de volgers van Jezus en hun Joodse tijdgenoten groter. Matteüs en de gemeenschap waar hij in zit, komen steeds meer onder druk te staan om het geloof in Jezus op te geven. Daarom vermoeden bijbelwetenschappers dat het evangelie is geschreven in een tijd waarin het wederzijds respect tussen beide groepen steeds minder wordt en de wegen langzaam uiteengaan. In zulke omstandigheden – waarin je zo onder druk staat – worden karikaturen en scherpe tegenstellingen gebruikt om je af te zetten tegen de ander. Deze teksten geven in dat opzicht dus niet een genuanceerde beschrijving van Joodse en niet-Joodse praktijken, maar de andere Joden worden hier door Matteüs als fout weggezet om de eigen identiteit te versterken. Daarmee heeft deze, maar hebben ook de volgende teksten tevens iets tragisch: de tekst vertoont sporen van verlies van respect tussen twee nauw verwante groepen – als twee hechte broers die ruzie krijgen en uit elkaar gaan.

MEER LEZEN?

Op debijbel.nl vind je nog meer achtergrondinformatie bij onderwerpen uit deze bijbelstudie, bijvoorbeeld: aalmoes, muntsoorten of bijvoorbeeld hoeveel geld iemand nodig had om dagelijks rond te komen.

Bijbelstudie voor kringen 5: Aalmoezen geven

Om te beginnen

Luister met elkaar naar het nummer Ik zal er zijn van Sela. Bespreek met elkaar wat de volgende regel uit dit lied betekent: ‘Verborgen aanwezig deelt U mijn bestaan. / Waar ik ben, bent U: wat een kostbaar geheim.’

Gespreksvragen

  • Wat is je het meest bijgebleven van deze bijbelstudie? Welk woord, beeld of gevoel staat je nog voor de geest?
  • Wat neem je mee? Waar ben je het niet mee eens?
  • Het woord ‘aalmoes’ is afgeleid van het Griekse woord eleēmosunē, dat ‘barmhartigheid’ of ‘medelijden’ betekent. Met de term ‘aalmoes’ kunnen twee dingen bedoeld worden: geld dat aan een arme persoon gegeven wordt, of spullen. Hoe toon jij barmhartigheid of medelijden?
  • Discussieer met elkaar over een (of meer) van de volgende stellingen:
    • Je kunt in Nederland beter oprechte aandacht geven aan een bedelaar of straatkrantverkoper, dan geld.
    • Gerechtigheid is alleen gerechtigheid als het op de juiste (‘rechte’) manier wordt uitgevoerd. Of anders gezegd: Het goede doen is alleen goed als het op een goede manier (vanuit een juiste motivatie) gedaan wordt.
    • Als je iets goeds doet voor iemand (bijvoorbeeld geld geven), dan moet je er iets bij zeggen over God, zodat diegene God ervoor kan danken (5:16).
  • Jezus roept op om aalmoezen in het verborgene te geven. En zoals we zullen zien, geldt dat ook voor de andere vormen van goeddoen (6:6,18). Als je dit doortrekt, is een heel toegewijde gelovige dus eigenlijk iemand die van de buitenkant areligieus lijkt: je ziet hem of haar nooit geld geven, vasten of andere goede dingen doen. Wat vind je van deze gedachte?
  • Deel met elkaar in hoeverre zelfpromotie een drijfveer voor je is om goed te doen. Hoe kun je een ander publiek voor ogen houden?

Opdracht voor thuis

Bezoek met elkaar een daklozenopvang en ga met de mensen daar in gesprek. Of ga in gesprek met een bedelaar. Wat is een goede en wijze manier om hen te helpen?

Gerelateerde Bijbelgedeelten

Haal het meeste uit debijbel.nl

Word BIJBEL+ gebruiker en ontvang een Bijbel naar keuze en direct toegang tot:

  • Meer dan 20 Bijbelvertalingen (waaronder bronteksten)
  • Extra achtergrondinformatie
  • Studieaantekeningen

Als BIJBEL+ gebruiker steun je het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap om wereldwijd mensen te bereiken met de Bijbel.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons