Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 361 / Op. 10-11, Ps. 97

Bijbeltekst(en)

Openbaring 10

De geopende boekrol

1Ik zag een andere machtige engel uit de hemel neerdalen. Een wolk omhulde hem en de regenboog was om zijn hoofd. Zijn gezicht was als de zon en zijn benen waren als zuilen van vuur. 2Hij hield een kleine boekrol geopend in zijn hand. Hij zette zijn rechtervoet op de zee en zijn linkervoet op het land. 3Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult, en daarna lieten de zeven donderslagen hun stem horen. 4Ik wilde opschrijven wat ze gezegd hadden, maar een stem uit de hemel zei tegen mij: ‘Wat de zeven donderslagen gezegd hebben, moet je geheimhouden. Schrijf het niet op.’

5Toen hief de engel die ik op de zee en het land zag staan, zijn rechterhand op naar de hemel. 6Hij zwoer: ‘Zo waar de schepper van de hemel en alles wat daarin is, en van de aarde met alles wat daarop is, en de zee met alles wat daarin is, tot in eeuwigheid leeft: het is de hoogste tijd! 7Op het moment dat de zevende engel zijn bazuin zal laten klinken, zal Gods geheim werkelijkheid worden, zoals Hij zijn dienaren, de profeten, heeft bekendgemaakt.’

8Toen hoorde ik opnieuw die stem uit de hemel. Hij zei tegen me: ‘Haal de geopende boekrol die de engel die op de zee en het land staat in zijn hand heeft.’ 9Ik ging naar de engel toe en vroeg om het boekje. Hij antwoordde: ‘Neem het en eet het op. Het zal branden in je maag, maar in je mond zo zoet zijn als honing.’ 10Ik pakte het boekje aan en at het op. Het smaakte zoet als honing, maar nadat ik het opgegeten had, brandde het in mijn maag. 11Toen kreeg ik te horen: ‘Je moet opnieuw profeteren over talrijke landen en volken, over mensen van elke taal en over vele koningen.’

Openbaring 11

De twee getuigen

1Vervolgens kreeg ik een rietstengel als meetstok, met de opdracht: ‘Neem de maten op van Gods tempel en van het altaar, en tel degenen die God daar aanbidden. 2De voorhof buiten de tempel moet je overslaan. Meet die niet op, want hij is bestemd voor de heidenen, die de heilige stad tweeënveertig maanden lang zullen vertrappen. 3Ik zal mijn twee getuigen opdracht geven om te profeteren. Gedurende twaalfhonderdzestig dagen zullen ze dat doen, gehuld in een boetekleed.’ 4Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars die voor de Heer van de wereld staan. 5Als iemand hun kwaad wil doen, komt er vuur uit hun mond, dat hun vijanden verteert; op die manier zal iedereen die hun kwaad wil doen moeten sterven. 6Zij hebben de macht om de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt zolang zij profeteren. Ook hebben ze de macht om water in bloed te veranderen. Verder kunnen ze de aarde treffen met alle mogelijke plagen, zo vaak ze maar willen. 7Wanneer zij hun getuigenis hebben afgelegd, zal het beest dat uit de onderaardse diepte opstijgt de strijd met hen aanbinden, hen overwinnen en hen doden. 8Dan liggen hun lijken op het plein van de grote stad die in figuurlijke zin Sodom of Egypte heet, de stad waar ook hun Heer gekruisigd is. 9Gedurende drieënhalve dag komen er mensen uit alle landen en volken, van elke stam en taal, om hun lijken te zien, en zij dulden niet dat ze begraven worden. 10De mensen die op aarde leven juichen om de dood van de twee profeten, en opgetogen sturen ze elkaar geschenken, want die profeten waren een grote kwelling voor hen geweest.

11Maar toen de drieënhalve dag voorbij waren, voer er een levensgeest uit God in hen en kwamen ze weer overeind. Iedereen die hen zag werd doodsbang. 12Er klonk een luide stem uit de hemel, die tegen hen zei: ‘Kom hierboven.’ Toen stegen ze in de wolk op naar de hemel, voor het oog van hun vijanden. 13Op dat moment kwam er een zware aardbeving, die een tiende deel van de stad verwoestte. Zevenduizend mensen werden door de aardbeving gedood, de rest werd door vrees bevangen en begon de God van de hemel eer te bewijzen.

14Het tweede wee is voorbij, maar het derde volgt binnenkort!

De zevende bazuin

15Toen blies de zevende engel op zijn bazuin. In de hemel klonken luide stemmen, die zeiden: ‘Nu begint het koningschap van onze Heer over de wereld, en dat van zijn messias. Hij zal heersen tot in eeuwigheid.’ 16De vierentwintig oudsten op hun tronen bij God wierpen zich neer en aanbaden God 17met de woorden: ‘Wij danken U, Heer, onze God, Almachtige, die is en die was, want in uw grote macht neemt U nu het koningschap op u. 18De volken raasden in woede, maar nu laat U uw woede razen. De tijd is gekomen om een oordeel te vellen over de doden; en om uw dienaren, de profeten, te belonen, evenals de heiligen en allen, groot en klein, die ontzag hebben voor uw naam; en ook om hen die de aarde vernietigen nu zelf te vernietigen.’ 19Toen ging Gods tempel in de hemel open en verscheen daar de ark van het verbond. Er volgden bliksemschichten, groot geraas, donderslagen, een aardbeving en zware hagel.

Openbaring 10-11NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 97

1De HEER is koning – laat de aarde juichen,

laat vreugde heersen van kust tot kust.

2In wolk en duisternis is Hij gehuld,

zijn troon rust op recht en gerechtigheid.

3Vuur gaat voor Hem uit,

rondom verterend wie tegen Hem opstaan.

4Zijn bliksems verlichten de wereld,

de aarde ziet het en beeft.

5De bergen smelten als was voor de HEER,

voor de Heer van heel de aarde.

6De hemel vertelt van zijn gerechtigheid,

alle volken aanschouwen zijn majesteit.

7Beschaamd staan zij die beelden aanbidden

en zich beroemen op goden van niets.

Voor Hem moeten alle goden zich buigen.

8Sion hoort het en verheugt zich;

de steden van Juda juichen

om uw rechtspraak, HEER.

9U, HEER, bent de hoogste op heel de aarde,

boven alle goden hoog verheven.

10U die de HEER bemint: haat het kwade.

Hij behoedt het leven van wie Hem trouw zijn,

uit de greep van de goddelozen bevrijdt Hij hen.

11Licht is gezaaid voor de rechtvaardige,

vreugde voor de oprechten van hart.

12Verheug u, rechtvaardigen, in de HEER,

en breng hulde aan zijn heilige naam.

Psalmen 97NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons