Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 190 / 1Kon. 14, Spr. 8

Bijbeltekst(en)

1 Koningen 14

Jerobeam gestraft

1In die tijd werd Jerobeams zoon Abia ziek. 2Jerobeam zei tegen zijn vrouw: ‘Kom, verkleed je zo dat niemand je als mijn vrouw herkent, en ga naar Silo. Daar woont de profeet Achia, die mij voorzegd heeft dat ik koning over dit volk zou worden. 3Neem tien broden, een paar koeken en een kruik honing voor hem mee en ga naar hem toe; hij zal je vertellen hoe het met onze zoon zal aflopen.’ 4De vrouw van Jerobeam deed wat hij gezegd had. Ze ging naar Silo, naar het huis van de profeet Achia. Achia kon niet meer zien, want zijn ogen waren door de ouderdom helemaal dof geworden. 5Maar de HEER had tegen Achia gezegd: ‘De vrouw van Jerobeam komt naar je toe om je te raadplegen over haar zoon, die ziek is. Ze zal in vermomming bij je komen.’ En Hij zei tegen Achia wat hij tegen Jerobeams vrouw moest zeggen.

6Toen Achia de vrouw bij de deur hoorde aankomen, begroette hij haar als volgt: ‘Kom binnen, vrouw van Jerobeam. Waarom hebt u zich vermomd? Ik moet u een nare boodschap overbrengen. 7Ga naar Jerobeam en zeg tegen hem: “Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ik heb je verheven boven het volk en je als vorst over mijn volk Israël aangesteld. 8Ik heb het koningschap van het huis van David losgescheurd en het aan jou gegeven. Maar jij bent niet zoals mijn dienaar David, die mijn geboden in acht nam, Mij met heel zijn hart toegewijd was en altijd deed wat goed is in mijn ogen. 9Jij hebt je nog slechter gedragen dan al je voorgangers: je hebt Me getergd door je in te laten met andere goden en godenbeelden te maken, en Mij heb je verworpen. 10Daarom zal Ik nu onheil brengen over het huis van Jerobeam. Alle mannelijke leden van je familie zal Ik uitroeien, van hoog tot laag, Ik zal je koningshuis wegvegen als straatvuil, tot er niets meer van over is. 11Wie van de familie van Jerobeam in de stad sterft, zal door de honden worden opgevreten, en wie sterft in het open veld, zal worden opgevreten door de roofvogels. Zo heeft de HEER gesproken.” 12Ga nu naar huis. Zodra u de stad bereikt, zal uw kind sterven. 13In heel Israël zullen ze over hem rouwen, en hij zal begraven worden. Hij is de enige nakomeling van Jerobeam die in een graf zal worden bijgezet, omdat hij de enige is van het huis van Jerobeam in wie de HEER, de God van Israël, iets goeds heeft kunnen vinden. 14Binnenkort – wat zeg ik, nu vandaag nog zal de HEER iemand tot koning van Israël verheffen die het huis van Jerobeam zal uitroeien. 15De HEER zal Israël treffen zoals de wind het riet in het water heen en weer zwiept. Hij zal de Israëlieten verdrijven uit dit goede land dat Hij aan hun voorouders heeft gegeven. Hij zal ze uiteendrijven en verjagen tot over de Eufraat, omdat ze Hem hebben getergd door Asjerapalen te maken. 16Hij zal Israël aan zijn lot overlaten omdat Jerobeam gezondigd heeft en de Israëlieten tot zonde heeft aangezet.’

17De vrouw van Jerobeam vertrok en ging terug naar Tirsa. Zodra ze haar voet over de drempel zette, stierf het kind. 18Het werd begraven en heel Israël rouwde over hem, zoals de HEER bij monde van zijn dienaar, de profeet Achia, had voorzegd.

19Verdere bijzonderheden over Jerobeam, over de oorlogen die hij heeft gevoerd en over zijn regering, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 20Jerobeam regeerde tweeëntwintig jaar. Toen ging hij bij zijn voorouders te ruste. Zijn zoon Nadab volgde hem op.

Rechabeam, koning van Juda

21Rechabeam, de zoon van Salomo, was dus koning van Juda. Hij was eenenveertig jaar oud toen hij koning werd. Zeventien jaar regeerde hij in Jeruzalem, de stad die de HEER uit alle steden van Israëls stammen had uitgekozen om er zijn naam te laten wonen. Zijn moeder was Naäma, een Ammonitische.

22De Judeeërs deden wat slecht is in de ogen van de HEER. Met hun wangedrag ergerden ze Hem nog meer dan hun voorouders ooit hadden gedaan. 23Op alle hoge heuvels en onder elke bladerrijke boom bouwden ook zij offerplaatsen, richtten ze gewijde stenen op of plaatsten ze Asjerapalen. 24Ook waren er in het land mannen en vrouwen die zich aan afgoden hadden gewijd. Kortom, men gaf zich over aan alle verfoeilijke praktijken van de volken die de HEER voor de Israëlieten verdreven had.

25In het vijfde jaar van de regering van koning Rechabeam trok koning Sisak van Egypte tegen Jeruzalem op. 26Hij roofde de schatten uit de tempel van de HEER en het koninklijk paleis en nam alles mee, ook de gouden schilden die Salomo had laten maken. 27Koning Rechabeam liet toen bronzen schilden maken en gaf deze in bewaring aan de bevelhebbers van de koninklijke garde, die het paleis bewaakte. 28Telkens als de koning naar de tempel van de HEER kwam, namen de leden van de garde de schilden mee, en daarna brachten ze die weer terug naar hun kazerne.

29Verdere bijzonderheden over Rechabeam zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 30Rechabeam en Jerobeam waren voortdurend met elkaar in oorlog. 31Toen Rechabeam stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn moeder was Naäma, een Ammonitische. Zijn zoon Abiam volgde hem op.

1 Koningen 14NBV21Open in de Bijbel

Spreuken 8

Wijsheid spreekt

1Hoor! Wijsheid roept,

Inzicht laat haar stem horen.

2Wijsheid heeft zich opgesteld op een heuvel langs de weg,

bij het kruispunt van de wegen.

3Bij de poorten van de stad, bij de ingang,

bij de toegangswegen klinkt haar stem:

4‘Mensen, tot jullie roep ik,

ik richt mij tot iedereen.

5Onnozele mensen, word toch eens verstandig,

dwazen, denk eens na!

6Luister, ik vertel je waardevolle dingen,

mijn woorden zijn waarachtig.

7Mijn mond verkondigt slechts de waarheid,

mijn lippen haten onbetrouwbaarheid.

8Op mijn uitspraken kun je vertrouwen,

niets is vals of krom.

9Ze zijn duidelijk voor iemand met inzicht,

eenvoudig voor wie kennis heeft verworven.

10Stel mijn lessen boven zilver,

mijn kennis boven zuiver goud.

11Want wijsheid is meer waard dan edelstenen,

alles wat je ooit zou kunnen wensen

valt bij de wijsheid in het niet.’

12Ik, Wijsheid, ik woon bij Beraad,

door bezinning verwerf ik kennis.

13Wie ontzag heeft voor de HEER, haat het kwaad.

Ik verafschuw trots en hoogmoed,

valsheid en leugens.

14Bij mij vind je beraad en overleg,

ik bied inzicht, ik geef kracht.

15Door mij regeren koningen,

bepalen heersers wat rechtvaardig is.

16Vorsten heersen dankzij mij,

ik laat leiders rechtvaardig regeren.

17Wie mij liefheeft heb ik ook lief,

wie mij zoekt, zal mij vinden.

18Rijkdom en eer heb ik te bieden,

blijvende weelde en voorspoed.

19Wat ik geef is kostbaarder dan het zuiverste goud,

ik bied je meer dan het fijnste zilver.

20Ik ga de weg van de rechtvaardigheid,

ik volg de paden van het recht

21om rijk te maken wie mij liefheeft,

om zijn schatkamers te vullen.

22De HEER heeft mij vóór al het andere geschapen,

toen Hij zijn scheppingswerk begon, was ik zijn eersteling.

23Ik ben in het begin gemaakt, nog voor alles er was,

nog voor de aarde vorm kreeg.

24Toen er nog geen oceanen waren, werd ik voortgebracht,

nog voor de bronnen met hun waterstromen.

25Voordat de bergen verankerd waren, werd ik voortgebracht,

nog voor er heuvels waren.

26De aarde en de velden had de HEER nog niet geschapen,

geen korrel zand was nog gemaakt.

27Ik was erbij toen Hij de hemel zijn plaats gaf

en een cirkel om het water trok,

28de wolken aan de hemelkoepel plaatste,

de oceanen bruisend op liet wellen,

29toen Hij aan de zeeën grenzen stelde,

het water met zijn woord zijn plaats gaf,

de fundamenten van de aarde legde.

30Ik was zijn lieveling,

een bron van vreugde, elke dag opnieuw.

Ik was altijd verheugd in zijn aanwezigheid,

31vond vreugde in zijn hele aarde

en verheugde mij in de mensheid.

32Nu dan, kinderen, luister naar mij,

gelukkig is wie op mijn wegen blijft.

33Luister naar wat ik je leer, en word wijs,

negeer mijn lessen niet.

34Gelukkig de mens die naar mij luistert,

dag in dag uit bij mijn woning staat,

de wacht houdt bij mijn deur.

35Want wie mij vindt, vindt het leven,

en ontvangt de gunst van de HEER.

36Wie aan mij voorbijgaat, doet zichzelf veel kwaad,

wie mij haat, bemint de dood.

Spreuken 8NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons