Mijd onbekende vrouwen
1Mijn zoon, luister naar mijn wijsheid,
schenk mijn inzicht een aandachtig oor,
2-3opdat bezonnenheid je blijft behoeden,
kennis over je waakt als je spreekt met een vreemde vrouw.
Van haar lippen komen gladde praatjes,
haar mond spreekt honingzoete woorden,
4maar uiteindelijk blijkt zij als gif zo bitter,
zo scherp als een tweesnijdend zwaard.
5Haar pad voert naar het graf,
haar voeten dalen af in het dodenrijk.
6Ze wil niet dat je de weg naar het leven inslaat,
ze zet je op een dwaalspoor zonder dat je het weet.
7Daarom, mijn zonen, luister naar mij,
wijk nooit af van wat ik zeg.
8Blijf bij zo’n vrouw vandaan,
houd afstand van haar woning.
9Want je gooit je eer te grabbel,
je levert je uit aan een wraakzuchtig man.
10Vreemden doen zich tegoed aan jouw vermogen,
en wat jij zo moeizaam hebt verworven
belandt in het huis van die onbekende.
11En uiteindelijk, wanneer er niets meer van je over is,
schreeuw je het uit:
12‘Waarom heb ik die wijze lessen verworpen?
Elke waarschuwing heb ik veracht.
13Waarom heb ik niet geluisterd naar mijn leraren?
Ik sloot mijn oren voor hun raad.
14Bijna was ik te gronde gegaan,
voor ieders blik, voor het oog van alle mensen.’
15Drink water uit je eigen bekken,
ga naar de stromen van je eigen bron.
16Je wilt toch niet dat ze de vrije loop krijgen
en de pleinen overstromen?
17Ze zijn van jou, van jou alleen,
laat niemand anders ervan drinken.
18Moge je bron gezegend zijn,
moge de geliefde van je jeugd je vreugde geven.
19Ze is zo lieflijk als een hinde, bekoorlijk als een ree.
Je mag je telkens laven aan haar borsten,
je kunt eindeloos verzinken in haar liefde.
20Waarom, mijn zoon, zou je dan dwalen bij een vreemde vrouw,
je vlijen aan de borsten van zo’n afgedwaalde?
21De HEER ziet alle wegen die een mens bewandelt,
al zijn stappen slaat Hij gade.
22Wie kwaad doet, zet voor zichzelf een val,
hij raakt verstrikt in de koorden van zijn zonde.
23Omdat hij wijze lessen negeert,
verdwaalt hij in zijn eigen dwaasheid
en wacht hem de dood.