De Heer straft de vijanden
De Heer straft het volk van Edom
1Wie komt daar aan, vanuit de stad Bosra in Edom? Wie is toch die trotse, machtige koning, met zijn prachtige, rode mantel? Dat ben ik, de Heer. Ik breng mijn volk de redding die ik beloofd heb. Ik heb de macht om hen te redden.
2Mijn kleren zijn rood. Het lijkt wel alsof ik net druiven geperst heb! 3Mijn kleren zijn rood omdat ik de vijanden van mijn volk gestraft heb. Ik heb het alleen gedaan, geen enkel volk heeft me daarbij geholpen. Ik was kwaad, ik was woedend op het volk van Edom. Daarom heb ik ze gedood, en daardoor zijn mijn kleren nu rood van het bloed.
De Heer heeft alle volken gestraft
4Ik had besloten om mijn vijanden te straffen. Het was tijd dat mijn volk bevrijd werd. 5Maar ik zag dat niemand me wilde helpen. Ik was verbaasd dat niemand mij steunde. Ik moest het alleen doen. Maar mijn woede gaf me kracht.
6En zo heb ik de volken gestraft. Mijn woede maakte ze machteloos. Ik heb ze gedood, hun bloed stroomde over de aarde.’
Jesaja bidt tot God
Jesaja vertelt over Gods trouw
7Jesaja zegt: ‘Ik zal vertellen hoe trouw de Heer is, ik zal er steeds opnieuw over spreken! Ik maak bekend wat de machtige Heer voor ons gedaan heeft. Hij is goed voor ons geweest, omdat hij van ons houdt. Hij is het volk van Israël altijd trouw gebleven. 8Hij heeft gezegd: ‘Israël is mijn volk, de Israëlieten zijn mijn kinderen. Ze zullen mij altijd trouw blijven.’
De Heer werd onze bevrijder. 9Hij voelde met ons mee. Als wij pijn hadden, voelde hij ook pijn. Hij hield van ons. Daarom kwam hij zelf om ons te redden. Hij heeft ons bevrijd, en hij heeft ons door de woestijn geleid. Hij heeft altijd voor ons gezorgd.
Het volk heeft zich tegen God verzet
10Maar wij hebben ons tegen de Heer, de heilige God, verzet. Wij hebben hem verdriet gedaan. Daarom werd hij onze vijand, daarom viel hij ons aan. 11Hij was onze vijand totdat hij weer terugdacht aan het verleden, aan Mozes die zijn volk uit Egypte leidde.
Het volk is God kwijt
Waar is de Heer nu? Waar is de God die ons volk door de Rietzee liet gaan, onder leiding van Mozes en Aäron? Waar is de God die het volk moed en kracht gaf?
12Waar is de God die Mozes hielp door zijn grote macht te laten zien? Waar is de God die een weg door de Rietzee maakte? Waar is onze God, die voor altijd beroemd geworden is?
13Waar is de God die ons door het diepe water leidde? Waar is de God die ons door de woestijn leidde? Wij konden steeds rustig verdergaan, ook als we op gevaarlijke plekken kwamen. 14Het was God zelf die ons rust gaf. Zo heeft hij zijn volk geleid, zo werd hij overal beroemd.
Jesaja vraagt om Gods hulp
15Heer, kijk toch naar ons vanuit uw heilige hemel! Kijk naar ons vanuit uw schitterende woning. Waarom vecht u niet meer voor ons? Waarom laat u geen machtige daden meer zien? U houdt niet meer van ons, u zorgt niet meer voor ons!
16U bent toch onze vader? U hebt ons toch steeds bevrijd? Abraham en Jakob leven niet meer, zij weten niet wie wij zijn. Maar u, Heer, blijft altijd onze vader.
17Waarom hield u ons niet tegen toen we bij u weggingen? Waarom hebt u ons ongehoorzaam gemaakt, zodat we niet meer naar u wilden luisteren? Heer, kom toch bij ons terug! Want wij zijn uw dienaren, wij zijn uw eigen volk!
18Sinds kort hebben vijanden ons, uw heilige volk, in hun macht. Zij hebben uw tempel vernield. 19Het lijkt wel of u nooit over ons geregeerd hebt. Het lijkt wel of wij nooit uw volk geweest zijn!
Jesaja vraagt of God naar de aarde komt
Heer, kom toch uit de hemel naar beneden! Als u komt, zal iedereen schrikken. Zelfs de bergen zullen beven!