God komt naar de berg Sinai
Mozes gaat naar God toe
1-2De Israëlieten vertrokken uit Refidim en gingen naar de Sinai-woestijn. Toen ze daar aankwamen, was het precies twee maanden geleden dat ze uit Egypte vertrokken waren. Ze zetten hun tenten op vlak bij de berg Sinai.
3Mozes klom de berg op, naar God toe. De Heer gaf hem opdracht om namens hem tegen de Israëlieten te zeggen: 4‘Jullie hebben gezien wat ik, de Heer, met de Egyptenaren gedaan heb. En jullie hebben gemerkt dat ik jullie snel en veilig hier bij mij gebracht heb. 5Nu moeten jullie goed naar mij luisteren. En jullie moeten je houden aan de afspraken met mij. Dan zullen jullie een kostbaar bezit voor mij zijn. De hele aarde is van mij, en alle volken zijn van mij. 6Maar jullie zijn echt mijn volk. Jullie zijn heilig, jullie zullen mij dienen.’
Dat moest Mozes tegen de Israëlieten gaan zeggen.
Mozes vertelt wat God gezegd heeft
7Mozes ging terug. Toen hij weer bij de Israëlieten was, riep hij de leiders van het volk bij zich. Hij vertelde hun alles wat de Heer gezegd had. 8-9Toen antwoordde het hele volk: ‘We zullen alles doen wat de Heer gezegd heeft.’
Mozes ging terug naar de Heer. De Heer zei: ‘Ik zal dicht bij je komen, in een donkere wolk. Dan kan het volk het ook horen als ik met je spreek. En dan zullen ze voor altijd vertrouwen in jou hebben.’ Daarna vertelde Mozes aan de Heer wat het volk gezegd had.
God zal op de berg Sinai komen
10Toen zei de Heer tegen Mozes: ‘Ga terug naar het volk. De mensen moeten zich vandaag en morgen voorbereiden op een ontmoeting met mij. En ze moeten hun kleren wassen. Ga dat tegen ze zeggen.
11Over twee dagen moeten ze klaarstaan. Dan kom ik uit de hemel naar beneden, op de berg Sinai. Het hele volk zal dat zien. 12De mensen moeten om de berg heen gaan staan. Maar niemand mag de berg op gaan. Waarschuw de mensen om niet te dicht bij de berg te komen. Als iemand dat toch doet, moet hij gedood worden. 13Maar hij mag dan door niemand aangeraakt worden. Hij moet gedood worden met stenen of met pijlen. Dat geldt ook voor een dier dat de berg op gaat. Pas als het geluid van een trompet klinkt, mogen de mensen de berg op.’
14-15Mozes ging weer de berg af, naar het volk toe. Hij zei tegen de mensen: ‘De Heer zal dichtbij komen. Daarom moeten jullie je voorbereiden. Over twee dagen moeten jullie klaarstaan. Voor die tijd moet je je kleren wassen. En tot die tijd mag je niet met elkaar naar bed gaan.’
God daalt af naar de berg Sinai
16Twee dagen later begon het vroeg in de ochtend te onweren. Er hing een donkere wolk boven de berg. En er werd hard op een trompet geblazen. De mensen in het kamp beefden van schrik. 17Mozes ging met het volk het kamp uit, naar God toe. Onder aan de berg bleven ze staan.
18Om de berg Sinai heen was allemaal rook. Want de Heer kwam uit de hemel naar beneden in een vuur. De rook ging omhoog, en de hele berg schudde. 19Het geluid van de trompet klonk steeds harder. Mozes sprak, en God antwoordde hem met een geweldig geluid. 20De Heer was nu op de top van de berg. Hij riep dat Mozes naar hem toe moest komen.
Toen klom Mozes de berg op.
Mozes en Aäron mogen de berg op
21Op de berg zei de Heer tegen Mozes: ‘Ga naar beneden en waarschuw het volk. Ze mogen niet hierheen komen om mij te zien. Want dan zullen er veel mensen sterven. 22Ook de priesters, die anders altijd wel bij me mogen komen, moeten nu op een afstand blijven. Anders zal ik ze straffen.’
23Mozes zei tegen de Heer: ‘Maar de mensen zullen de berg helemaal niet op gaan! U hebt ons toch gewaarschuwd? U hebt gezegd dat de berg heilig is en dat we om de berg heen moeten gaan staan.’
24De Heer zei: ‘Ga naar beneden, en kom weer terug met Aäron. Zorg dat de priesters en de andere mensen niet omhoogklimmen. Als zij naar me toe komen, zal ik ze straffen.’
25Mozes ging terug naar het volk om dat te zeggen.