Hoe Marcus de Bijbel ziet
Direct na het opschrift van zijn boek (zie hierover Marcus valt met de deur in huis
Tussen deze uitleggende zinnen in, in de verzen 2 en 3, haalt hij de woorden van de profeet aan. Maar wacht eens? Zijn al die woorden wel van Jesaja? Marcus schrijft:
De woorden van vers 2b zul je tevergeefs zoeken in Jesaja. Ze komen uit Maleachi 3:1
Subtiele verwijzing
Marcus begint dus met een uitvoerige verwijzing naar de joodse heilige boeken, maar dat doet hij niet altijd. Kijk maar eens naar het tiende vers van dit eerste hoofdstuk. Jezus is door Johannes gedoopt en komt omhoog uit het water. Op dat moment wordt, schrijft Marcus, de hemel opengescheurd. Dat is een vreemde manier van zeggen, zowel in de oorspronkelijke taal (het Grieks) als in het Nederlands. Je zou een ander woord voor openen verwachten. Wanneer je zoekt naar een verklaring voor Marcus’ opvallende woordkeus, merk je dat hij zijn lezers opnieuw verwijst naar Jesaja, en wel naar de Hebreeuwse tekst van Jesaja 63:19
Het gebed van de profeet wordt verhoord. Deze subtiele verwijzing veronderstelt een gedegen kennis van de Schrift! Vervolgens vertelt Marcus ook kort dat de heilige Geest op Jezus neerdaalt. Dat kunnen we opvatten als de vervulling van beloften van Jesaja, want in Jesaja 11:2 staat:
En in Jesaja 42:1
De waarde van het Oude Testament
De manier waarop Marcus schrijft, maakt een paar dingen duidelijk. Ik zei al dat hij veronderstelt dat zijn lezers een enorme kennis van de Schrift hebben. Zij moeten goed thuis zijn in het boek van Jesaja en vanwege het gebruik van de uitdrukking ‘de hemel scheuren’ terugkijken naar Jesaja 63.
Ten tweede zien we dat, hoewel Jezus een grote vernieuwer is, die ons God op een nieuwe manier leert kennen, Hij toch helemaal niet los staat van Gods eerdere openbaring zoals die in het Oude Testament is overgeleverd. Veel van de vernieuwing en verdieping die Jezus brengt, was al voorzien door Gods profeten.
En ten derde blijkt maar weer eens dat wij als kerk het Oude Testament permanent nodig hebben.
Dr. Pieter J. Lalleman