De troon als koninklijk attribuut
De troon als koninklijke zetel was in het Oude Israël een belangrijk symbool van de verhevenheid en macht van koningen
Troon van Salomo
De enige beschrijving van een troon in de Bijbel vinden we in 1 Koningen 10:19-20 en 2 Kronieken 9:18-19. Daar wordt verteld over de indrukwekkende troon van koning Salomo
Van ivoor liet hij een grote troon maken, die werd overtrokken met zuiver goud. Zes treden leidden naar de troon, die aan de bovenkant een ronde hoofdsteun had en armleuningen aan weerskanten van de zitting. Naast de armleuningen stonden twee leeuwen en op de zes treden stonden twaalf leeuwen, één aan elke kant van iedere tree. In geen enkel koninkrijk was ooit zo’n troon gemaakt. (1 Koningen 10:19-20)
Uiterlijke kenmerken
Met behulp van deze beschrijving en op basis van archeologische gegevens kunnen we een beeld schetsen van hoe de koninklijke troon er in het Oude Israël ongeveer uitzag. De troon was een grote zetel, gemaakt van steen, hout of zelfs van kostbare metalen of ivoor. Hij had meestal een hoge rugleuning en aan beide zijden brede armleuningen. Soms was de troon versierd met ivoren inlegwerk of goud, waarin menselijke of dierlijke figuren of geometrische patronen waren aangebracht.
Cherubs
Bij de troon van Salomo stonden naast de armleuningen twee leeuwen. Van dergelijke tronen met leeuwenfiguren (ofwel sfinxen of cherubs
Voetenbank
Vóór de koninklijke troon was meestal een voetenbank geplaatst. Dat was een soort trapje of bankje, bedoeld als steun voor de voeten van de koning. In de Bijbel wordt de voetenbank verschillende keren genoemd, maar meestal met een figuurlijke betekenis: de voetenbank staat symbool voor onderwerping aan God (zie Jesaja 66:1 en Matteüs 5:35). Een verwijzing naar het concrete voorwerp vinden we alleen in 2 Kronieken 9:18 en Jakobus 2:3.
Goddelijke troon
Het beeld van een koning gezeten op zijn troon wordt in de Bijbel regelmatig gebruikt ter uitdrukking van de macht en majesteit van God (1 Koningen 22:19; Jesaja 6:1 en Ezechiël 1:26). Gods troon is echter in de hemel en niet op aarde (Psalm 11:4), wat wil aangeven dat zijn majesteit onvergelijkbaar is met die van aardse koningen.