Context en aantekeningen bij Jesaja 60:1-9
Hier vind je informatie over de context van Jesaja 60:1-9 en aantekeningen bij de tekst.
Het boek Jesaja als geheel
Zie voor meer informatie over o.a. de auteur, genre, datering en indeling van Jesaja de toelichting in het eerste item van deze serie
Plek van deze passage in het geheel
Binnen Jesaja 56-66 vormen de hoofdstukken 60-62 een eigen eenheid. Terwijl in de andere hoofdstukken een scherpe toon overheerst, waarbij het volk wordt gewaarschuwd tegen onrecht en afgoderij en wordt opgeroepen tot sociale gerechtigheid en trouw aan God, overheerst in Jesaja 60-62 een boodschap van hoop. In dit gedeelte wordt verkondigd dat Sion door God verlost en hersteld zal worden. Niet alleen zal God zijn volk herstellen, maar Hij zal hen tot een licht maken voor alle volken.
In Jesaja 60 wordt beschreven dat vreemde volken in grote getalen zullen optrekken naar Jeruzalem om de Heilige van Israël te aanbidden, aangetrokken door het licht en de luister die God aan Sion heeft geschonken.
Jesaja 61 – het middelpunt van de eenheid – richt zich op een door God gezalfde, profetische figuur en de rol die hij speelt binnen Gods handelen met Israël. De verzen 10-11 beloven gerechtigheid en glorie voor Israël en alle volken. In Jesaja 62 wordt hierop voortgeborduurd; dit hoofdstuk bevestigt en verdiept de belofte van gerechtigheid, redding en roem voor Sion en Jeruzalem.
Opbouw van Jesaja 60
Jesaja 60 kan op verschillende manieren worden ingedeeld. In de NBV21 is de volgende indeling aangehouden:
- 60:1-3 Sion wordt toegesproken.
- 60:4-14 De verhouding van Sion tot de volken.
- 60:14-22 De nieuwe toekomst van Sion.
Aantekeningen
Bij vers 1:
- In dit hoofstuk gebruikt de profeet verschillende motieven die in de Bijbel, en ook in andere literatuur uit het oude Nabije Oosten, samenhangen met het koningschap. Het gaat echter niet om het Davidische koningshuis, maar om Sion en het volk Israël, dat koninklijke allure krijgt. God zelf zal daarvan koning zijn. Zo wordt Sion een licht voor alle volken. Het hoofdstuk bevat veel verwijzingingen naar Deutero-Jesaja, met name naar Jesaja 49 en teksten over de dienaar van de HEER (o.a. Jes. 42:1-9; 49:1-13; 52:13-53:12
). De rol van de dienaar om een licht voor alle volken te zijn wordt in Jesaja 60 overgedragen op Sion.
- Sta op: De aangesproken persoon is een gepersonifieerd Sion of Jeruzalem. De gebiedende wijs is een toespeling op Jesaja 51:17, waar Jeruzalem wordt aangespoord om op te staan, met het achterliggende beeld van een vrouw die rouwend op de grond zit of ligt. Het werkwoord ‘opstaan’ (Hebr. qum; ook wel vertaald als ‘oprichten, herstellen’) staat in Deutero- en Trito-Jesaja voor het herrijzen van Juda en Jeruzalem en het herstel ervan (zie behalve 51:17 ook 44:26; 49:6, 8; 52:2; 58:12; 61:4).
- schitter: Hier staat in het Hebreeuws een werkwoord dat dezelfde vorm heeft als het woord voor ‘licht’ (Hebr. ’or). Deze Hebreeuwse vorm komt zeven keer in Jesaja 60 voor (vs. 1 [2x], 3, 19 [3x], 20) en is zo een belangrijk motiefwoord (zie ook de volgende aantekening over ‘je licht’).
placeholder
- je licht: De luisterrijke openbaring van de HEER (vs. 2, 19-20). Licht is in oudoosterse literatuur een symbool voor goddelijke heersers, en in lijn daarmee wordt de HEER hier als de hoogste hemelse heerser gepresenteerd. Doordat Gods licht over Sion schijnt, kan Sion zelf licht uitstralen en zullen de volken naar haar toestromen. Het licht is nauw verbonden met gerechtigheid: Gods licht schijnt over Sion door de gerechtigheid van de mensen die God trouw zijn en rechtvaardig leven (vgl. 58:8, 10; 59:9; en zie ook 62:1-2). Alleen wanneer recht en gerechtigheid in Sion heersen, zullen de volken naar haar toe komen. Het woord ‘licht’ is een motiefwoord in het boek Jesaja (o.a. 2:5; 5:20; 9:1; 30:26; 42:6, 16).
- je licht (…) schijnt: De woorden ‘licht’ en ‘schijnt’ keren terug in vers 2c (‘schijnt’) en vers 3 (‘licht’, ‘schijnsel’) en omlijsten als raamwerk de woorden ‘duisternis’ en ‘donkerte’ in vers 2a-b.
placeholder
- over jou schijnt de luister van de HEER: In deze woorden klinkt de zegen van Mozes uit Deuteronomium 33:2 door. Zoals God zich in de tijd van Mozes aan het volk openbaarde op de Sinai, zo zal Hij zich door Sion openbaren aan alle volken. Daarnaast is er een verband met Ezechiël 43:2; in beide verzen wordt gesproken over de majesteit/luister (Hebr. kābod) van God die licht brengt. Terwijl de majesteit van de HEER in Ezechiël zijn intrek neemt in de tempel, strekt Gods luister zich in Jesaja 60 uit tot heel Sion (zie ook de aantekening bij vs. 9 ‘tot eer van de naam van de HEER’).
Bij vers 2:
- Duisternis: Hetzelfde Hebreeuwse woord komt voor in 59:9, en staat daar voor de afwezigheid van gerechtigheid (zie ook de aantekening bij vs. 1 ‘je licht’). Mogelijk is er ook een verband met Genesis 1:2 waar God tijdens de schepping licht brengt in de duisternis.
- donkerte: Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt, betekent ook wel ‘donkere wolk’ (vgl. 8:22-9:1
; 59:10). Duisternis overdekt de aarde als een donker wolkendek. In Deuteronomium 4:11 komt hetzelfde woordpaar ‘duisternis’ en ‘donkerte’ voor, maar dan in een andere context, namelijk de verschijning van God.
Bij vers 3:
- Volken laten zich leiden door jouw licht: Verlicht door het licht van de HEER zal Sion/Jeruzalem niet alleen zelf uit de donkere kerker komen, maar ook een helder licht worden voor alle volken (vgl. 2:2-4). Deze volken, die voorheen Israël vijanden waren, gaan nu op pelgrimstocht naar Jeruzalem. Daarmee wordt de opdracht aan de dienaar van de HEER in Jesaja 42:6 en 49:6 om een ‘licht voor alle volken’ te zijn, hier overgedragen op Sion. Voor de auteur zal dit geen grote stap zijn geweest, omdat hij de dienaar van de HEER vermoedelijk op een collectieve wijze interpreteerde als verwijzend naar heel Israël (vgl. Jes. 41:8-9).
- Dit vers wordt geciteerd in Openbaring 21:24.
- Volken (…) koningen: Hetzelfde woordpaar treffen we aan in teksten over Cyrus (41:2; 45:1) en de dienaar van de HEER (52:15). Zoals dat ook bij hen het geval is, zal Sion ontzag wekken bij volken en koningen en zal God zich via Sion aan de volken bekend maken. Zie daarnaast 62:2 en 66:18-21, waar het uiteindelijke doel van deze pelgrimstocht wordt benoemd: alle volken en koningen zullen Sions luister zien en ze zullen de HEER – die haar deze luister geschonken heeft – vereren.
Bij vers 4:
- Dit vers is beïnvloed door Jesaja 49:12, 17-18, 22, en zie ook 2:2.
- ze stromen in drommen naar je toe: Het is niet helemaal duidelijk of met ‘ze’ de volken en koningen uit vers 3 bedoeld zijn of de zonen en dochters uit het vervolg van het vers. Waarschijnlijk gaat het in de eerste plaats om de volken, die echter de kinderen van Sion, ofwel de terugkerende ballingen, met zich mee brengen (zie vs. 9). Het Hebreeuws heeft letterlijk: ‘ze verzamelen zich’, wat in Deutero-Jesaja wordt gebruikt voor de volken die zich verzamelen om de strijd met God aan te gaan (zie 43:9; 44:11; 45:20; 48:14). Terwijl het zich verzamelen van de volken in die teksten dus vooral een negatieve lading had, heeft het hier een positieve lading gekregen.
- je zonen (…) worden op de heup gedragen: De volken brengen de Israëlieten uit de diaspora terug. De terugkerende ballingen worden voorgesteld als kleine kinderen die door de koningen van de volken worden verzorgd; vergelijk vers 16. Het Hebreeuws gebruikt in deze zinnen twee keer het werkwoord ‘komen’, dat ook in vers 1 wordt gebruikt in ‘je licht is gekomen’. Het komen van de volken en van de terugkerende ballingen (een horizontale beweging) volgt op het komen van Gods licht (een verticale beweging).
Bij vers 5:
- je hart zal van blijdschap overslaan: Het Hebreeuws luidt letterlijk: ‘je hart zal beven en wijd zijn’; het ‘beven’ hangt hier waarschijnlijk samen met bewondering en ontzag (vgl. Jer. 33:9), terwijl het ‘wijd’ zijn van het hart uitdrukking geeft aan trots en blijdschap.
- De schatten van de zee (…) in de schoot: Wat vreemde volken Israël ontnomen hadden door overheersing en ballingschap, zal rijkelijk aan Sion worden vergoed. Deze zin is een voorbeeld van de poëtische stijl van Trito-Jesaja, waarin woorden vaak meerdere betekenissen in zich dragen. In een vertaling is dat meestal niet volledig over te brengen. De Hebreeuwse uitdrukking in vers 5c die met ‘zullen je toevallen’ is vertaald, kan ook vertaald worden als ‘zal omgekeerd worden over jou’ of als ‘zal omgekeerd worden naar jou toe’. De laatste vertaling is parallel aan vers 5d en legt het accent op de terugkeer van wat weggenomen was. Het eerstgenoemde alternatief drukt het overweldigende karakter van deze omwenteling uit (vergelijk hiervoor de totale ‘omkering’ [verwoesting] van Sodom in Gen. 19:21, 25, 29, waar hetzelfde werkwoord gebruikt wordt). De toevloed van schatten van de volken naar Jeruzalem vinden we vaker terug (vs. 11; 18:7; 45:14; 61:6; 66:12; vgl. Hag. 2:7; Op. 21:24, 26).
Bij vers 6:
- (jonge) kamelen: Het gaat hier om (jonge) dromedarissen die als lastdier de geschenken moesten vervoeren.
placeholder
- overspoelen: Het Hebreeuws gebruikt hier hetzelfde werkwoord waarmee in vers 2 wordt aangegeven dat duisternis de aarde ‘bedekt’. Hieruit blijkt hoe groot de omwenteling is die plaatsvindt.
placeholder
- Midjan (…) Efa (…) Seba: Arabische stammen die ten oosten van Israël woonden en afstammen van Abraham en zijn bijvrouw Ketura; zie Genesis 25:1-4 (vgl. voor Seba ook 1 Kon. 10:1-2). Mogelijk een toespeling op de belofte dat Abraham vader van vele volken zal worden (Gen. 17:5).
- wierook en goud: bestemd voor de verering van God.
placeholder
- Zij verkondigen de roemrijke daden van de HEER: Het Hebreeuwse woord voor ‘verkondigen’ komt terug in 61:1 (daar in de NBV21 vertaald met ‘het goede nieuws brengen’) en ligt ten grondslag aan het woord ‘vreugdebode’ in 40:9; 41:27; 52:7. Door wat de kamelen doen – ze brengen wierook en goud voor de verering van de HEER – bevestigen zij Gods roem. Voor de beeldspraak van de schepping die God looft, vgl.o.a. Jes. 43:20; 44:23; 55:12.
- roemrijke daden: Meervoud van het Hebreeuwse woord tehilla, dat in het enkelvoud ‘lof’, ‘lofprijs’, ‘glorie’ of ‘roem’ betekent en regelmatig voorkomt in Jesaja 60-63; zie 60:18; 61:3, 11; 62:7; 63:7 (en zie verder 42:8, 10, 12; 43:21). Het meervoud vinden we ook in Exodus 15:11, met betrekking tot Gods roemrijke daden die Hij verrichtte tijdens de bevrijding van Israël uit Egypte (zie ook Ps. 9:15; 78:4).
Bij vers 7:
- Kedar (…) Nebajot: Arabische stammen die ten oosten van Israël woonden. Kedar en Nebajot waren zonen van Ismaël en daarmee afstammelingen van Abraham en zijn bijvrouw Hagar (zie Gen. 25:12-13). Zie ook de aantekening bij vers 6 ‘Midjan (…) Efa (…) Seba’.
- Alle schapen (…) aanvaard: Net zoals de kamelen uit vers 6 vormen de buitenlandse schapen en rammen onderdeel van de toestroom van de volken en hun goederen. In de brontekst worden hier bij de dieren dezelfde werkwoorden gebruikt als bij de volken in vers 4 en de koningen in vers 10. Een letterlijke vertaling luidt: ‘Alle schapen en geiten van Kedar zullen zich naar jou verzamelen (Hebr. qābaṣ), Nebajots rammen zullen jou dienen (Hebr. šārat)’. De schapen en geiten representeren zo als het ware de volken die zich verzamelen (voor het werkwoord qābaṣ in vers 4, zie de aantekening daar) en optrekken naar Sion om haar te dienen (voor het werkwoord šārat, zie vers 10, in de NBV21 vertaald met: ‘hun koningen staan je ter beschikking’).
- ze worden als offer op mijn altaar aanvaard: De vreemde volken zullen offers brengen aan de HEER.
placeholder
- luister: Het Hebreeuwse woord (pā’ar) en hieraan verwante woorden komen vaak in Jesaja 40-66 voor, vooral met betrekking tot het herstel van Sion; in dit hoofdstuk wordt dezelfde Hebreeuwse term gebruikt in vers 9, 13, 19 en 21, en elders in Jesaja o.a. 44:23; 46:13; 49:3; 52:1; 55:5; 61:3, 10 en 62:3.
Bij vers 8:
- die komen aanvliegen als duiven naar hun til: Dit zou kunnen verwijzen naar de volken die in hun snelle schepen naar Sion komen om haar kinderen terug te brengen (vgl. vs. 9). Maar de duiven die naar hun til vliegen kunnen ook een beeld zijn voor de ballingen zelf die terugkeren naar hun thuisland; een vergelijkbaar beeld voor de terugkerende ballingen vinden we in Hosea 11:11 (vgl. Hos. 7:11).
Bij vers 9:
placeholder
- De kustlanden hebben hun hoop op Mij gevestigd: Citaat uit 51:4-5.
- zilver en goud bij zich: Dit doet denken aan Psalm 72:10, waar gezegd wordt dat de koningen van Tarsis en de kustlanden geschenken aan de koning zullen brengen. Hier brengen ze geschenken ter ere van de HEER, die koning is over Sion (zie ook de toelichting over de motieven in Jes. 60 bij ‘Plek in het geheel’).
- Tarsis: Een Fenicische kolonie die waarschijnlijk aan de Atlantische kust van Spanje lag en in de denkwereld van Israël het gebied in het uiterste westen was. Bekend als bloeiend handelscentrum.
placeholder
- schepen uit Tarsis: Vergelijk 2:16; 23:1; 1 Koningen 10:22; 20:29; 2 Kronieken 9:21; 20:36. Ook mogelijk is de vertaling ‘schepen voor de grote vaart’; in het Hebreeuws wordt de uitdrukking ‘schepen van Tarsis’ behalve op schepen die daadwerkelijk uit Tarsis komen, namelijk ook breder toegepast op schepen die geschikt zijn om op volle zee te varen. In het huidige vers ligt de betekenis ‘schepen uit Tarsis’ echter meer voor de hand, omdat Tarsis voor Israël gelijkstond aan het uiterste westen, waarmee dit een aanvulling is op de gebieden in vers 6-7 die het oosten representeren.
- om je kinderen van verre terug te brengen: Gaat terug op 49:12. Er gebeurt hier het omgekeerde van de ballingschap: vreemde volken voeren de Israëlieten niet weg maar brengen hen juist terug naar hun eigen land. De opvatting van sommigen dat ‘je kinderen’ hier zou staan voor bekeerlingen uit de volken past minder goed, omdat de Hebreeuwse vorm van ‘je kinderen’ verwijst naar vrouwe Sion en de ‘zonen/kinderen’ van Sion/Jeruzalem elders in Jesaja altijd verwijst naar de Judeeërs (vgl. 49:22; 51:18, 20; 54:13; 62:5; 66:8).
Er staat een suffix tweede persoon vrouwelijk enkelvoud.
- tot eer van de naam (…) heeft verleend: Citaat uit 55:5.
- tot eer van de naam van de HEER: Deze uitdrukking heeft elders in het Oude Testament vrijwel altijd betrekking op de tempel in Jeruzalem (waarin Gods naam woont; zie o.a. 1 Kon. 3:2; 5:17, 19; 8:17, 20; Ps. 122:4), en dat zou ook hier het geval kunnen zijn: het goud en zilver dat door de volken wordt gebracht, is bestemd voor de verering van God in de tempel. Anderzijds strekt Gods luister zich hier verder uit dan alleen tot de tempel, namelijk tot de hele stad.
- de Heilige van Israël: Jesaja gebruikt deze titel van de HEER zeer vaak: 26 maal. Verder is de uitdrukking in het Oude Testament zesmaal te vinden (2 Kon. 19:22; Ps. 71:22; 78:41; 89:19; Jer. 50:29; 51:5). De uitdrukking beklemtoont het unieke en onvergelijkbare wezen van de God die zich aan Israël geopenbaard heeft, en met name zijn absolute heiligheid (zie 6:3).
Bron: Studiebijbel in Perspectief, aangepast
Achtergrondinformatie
Toelichting bij kernwoorden en begrippen
Verdieping bij thema’s
Ga op deze pagina direct naar:
het boek Jesaja als geheel de plek van deze passage in dit geheel aantekeningen bij de verzen achtergrondinformatie bij kernwoorden en begrippen