Sions metamorfose in Jesaja 60-62
De hoofdstukken 60-62 vormen het centrale visioen van het derde deel van het boek Jesaja (hoofdstuk 56-66). Ze geven een schitterende beschrijving van de metamorfose die Sion en haar volk dankzij Gods optreden ondergaan. Het gaat over veel méér dan bevrijding en herstel – dit visioen schetst een nieuwe wereldorde met Sion als stralend middelpunt en als licht voor de volken. In dit verdiepende artikel bekijken we hoe het visioen is opgebouwd en duiden we de belangrijkste motieven in de context van die tijd.
De historische situatie
De teksten uit het laatste deel van het boek Jesaja (hoofdstuk 56-66) zijn te situeren in de periode na de ballingschap, in de Perzische tijd. De omstandigheden in en rond Jeruzalem waren niet gunstig. De mensen – teruggekeerd uit ballingschap of daar al levend – hadden te maken met povere economische omstandigheden, verlies en verwoesting. Er was meer om over te treuren dan om over te juichen. Na calamiteiten en ontworteling is het een hele strijd om opnieuw geworteld te raken op de plek die je als je thuis beschouwt. Jesaja 60-62 speelt in deze omstandigheden een bijzondere rol. Het brengt geen boodschap van ‘nu is het nog moeizaam, maar houdt moed’, nee, het zet vol overtuiging een totaal ander beeld neer, dat Jeruzalem en Sion in de meest grootse termen beschrijft. We bespreken de drie hoofdstukken, daarna volgt een korte conclusie.
60:1-20: de metamorfose van Sion
Dit eerste deel van het visioen richt zich direct tot de stad Jeruzalem. Ze wordt consequent toegesproken en beschreven in het vrouwelijk enkelvoud. Het is de HEER die tot Jeruzalem spreekt. God roept Jeruzalem op om te schijnen en te schitteren (60:1). Aan het begin en einde van de passage (vers 1-3 en vers 19-20) speelt de metafoor van licht de hoofdrol. God laat Jeruzalem stralen door zijn eigen licht, dat schitterender is dan de zon. Daarmee wordt Jeruzalem het lichtend middelpunt van de wereld. Het is het licht van Gods luister (kābôd) – Gods glorie en majesteit. De stad Jeruzalem wordt de belichaming van Gods luister. Dat maakt haar tot een unieke plek op aarde, zeg maar gerust het centrum van de wereld.
Alles wat in het visioen beschreven wordt, zal, zo besluit God in vers 22, spoedig gebeuren. En tegelijk ís er al iets in gang gezet: ‘je licht is gekomen’ (vers 1). Alles begint met Gods initiatief. Dit is de eerste keer dat het woord ‘komen’ (bwʾ) in de tekst wordt gebruikt. Keer op keer wordt dat werkwoord herhaald. Op allerlei manieren wordt verteld hoe Gods initiatief wereldwijd van alles in beweging brengt. De eerste stroom die op gang komt is die van Jeruzalems ‘zonen en dochters’, alle ballingen en ontheemden die terugkeren en teruggebracht worden naar huis, naar Sion. De verloren kinderen komen terug (vers 4, vers 9). Dat gaat gepaard met een tweede stroom, van volken uit alle windstreken die naar Jeruzalem komen om hun kostbaarheden aan te bieden (vers 5, 6, 9, 11, 13, 17). Uitgebreid beschrijft het visioen hoe de rijkdommen van alle volken naar Jeruzalem stromen.
Het lijkt haast vanzelf te gaan, maar dat is toch niet het geval. Dit gebeurt door toedoen van God, door zijn machtig ingrijpen (zie vers 12, 15-17). God heeft de wereld opnieuw ingericht. De volken kunnen daar niet omheen. Om dit goed te plaatsen moet je dit zien tegen de achtergrond van de toenmalige wereldrijken. Zoals de Assyriërs, Babyloniërs en Perzen de volken hun wil oplegden en tribuut ontvingen, een jaarlijkse schatting als teken van onderworpenheid, zo gebeurt dat nu met Jeruzalem als middelpunt. Er is wel een cruciaal verschil: waar de wereldleiders die toestroom van tribuut en schatting afdwongen met hun legers, is er van een leger in Jeruzalem geen sprake. Het is Gods luister, zijn schitterende glorie, die Jeruzalem tot wereldcentrum en ontvanger van alle rijkdommen maakt.
De volken brengen niet alleen tribuut, ze steken ook de handen uit de mouwen: ze bouwen Jeruzalems muren weer op. De koningen van de volken zijn dienaars van Jeruzalem geworden (vers 10). En God herstelt de tempel in glorie.
De metamorfose van Jeruzalem heeft vele aspecten: van onderworpen stad wordt het de stad waar heel de wereld tribuut aan afdraagt, de puinhopen worden opgebouwd, de verlaten stad wordt weer volop bewoond doordat de verloren kinderen terugkomen, verdriet en rouw veranderen in vreugde, van geweld en verwoesting is geen spoor meer, Jeruzalem wordt een stad van redding, vrede en gerechtigheid. De schaamte en schande is vergeten, roem en schittering is wat Jeruzalem kenmerkt. Tegelijk is duidelijk dat dit niet omwille van Jeruzalem zelf is, maar omwille van God, die de stad tot zijn plek maakt (vers 9). De erkenning van Jeruzalem en de erkenning van God zijn niet van elkaar te scheiden: “Ze noemen je Stad van de HEER, Sion van de Heilige van Israël.” (vers 14).
In de laatste twee verzen verschuift het beeld van Jeruzalem naar de inwoners, het volk van Sion. Zij zijn een volk van rechtvaardigen, ‘de scheut’ die God laat opbloeien (vergelijk Jesaja 11:1). Zij nemen als collectief de centrale plaats in (in plaats van de aardse koning) als beeld van God. Over hen zal het in de volgende hoofdstukken verder gaan.
Jesaja 61:1-11: de centrale rol van het volk van Sion
In 61:1-3 spreekt een ik-figuur. Het zou de profeet kunnen zijn, of Sion, of het volk van Sion als collectief. In elk geval is de spreker gezonden door God met een speciale opdracht. De woorden ‘de HEER heeft mij gezalfd’ onderstrepen de bijzondere opdracht (vergelijk 1 Samuel 16:12-13; Jesaja 11:1; 42:1-4; 45:1). De missie van de ik-figuur is hier echter niet een koninklijk optreden en machtig ingrijpen – dat doet God zelf – maar de afkondiging van een heilsboodschap.
De boodschap van bevrijding en vrijlating, aangeduid als ‘een genadejaar’, doet allereerst denken aan het jubeljaar uit Leviticus 25
Dat het genadejaar tegelijk een dag van wraak is (dit stukje in de tekst van Jesaja 61:2 wordt overgeslagen in Lucas 4:18, als Lucas vertelt hoe Jezus in de synagoge van Nazaret deze passage voorleest) is niet zomaar te negeren. Vanuit christelijk perspectief is het aantrekkelijk om Jesaja 60-62 als universeel vredesvisioen te lezen, en deels klopt dat ook, maar die vrede veronderstelt wél dat de volken Gods inrichting van de wereld met Sion als stralend middelpunt accepteren. Wie dat niet doet, zal Gods straf ondergaan.
Vanaf vers 4 lezen we opnieuw over de wederopbouw van Jeruzalem en de dienstbare rol die de volken daarin spelen. Maar anders dan in hoofdstuk 60 is er nu volop aandacht voor het volk van Sion dat hiervan profiteert. Het volk van Sion wordt getypeerd als ‘priesters van de HEER’, mensen die in Gods dienst staan (Hebreeuws: šrt). Datzelfde werkwoord staat ook in 60:10, de koningen van de volken staan Sion ‘ter beschikking’. Nu vallen de puzzelstukjes op hun plaats. Het volk van Sion wordt door God als een heilig volk apart gezet om Hem te eren. De andere volken zijn dienstbaar aan deze heilige taak, door Israël te onderhouden. We kennen het beeld van een priesterklasse die apart is gezet om God te dienen, waarbij de rest van het volk zorgt voor hun onderhoud. Dat is nu toegepast op het hele volk van Sion, zij zijn als het ware de priesters voor alle volken (61:5-6).
Jesaja 60-62 schetst een universeel beeld – dit gaat over heel de wereld, door God opnieuw ingericht. Het centrum is niet Nineve, Babel of welke politieke hoofdstad dan ook, maar de heilige stad Jeruzalem. Gods luister rust op deze stad en zijn licht schijnt door in het volk van Sion, een heilig volk dat dienst doet als priesters. Het licht straalt uit naar heel de wereld, naar alle volken. Vrede en gerechtigheid is er voor wie zich richt naar deze orde. God legt dit vast in een eeuwig verbond met het volk van Sion (vers 8). Heel de wereld zal erkennen dat het volk van Sion bij uitstek gezegend is (vers 9).
In vers 10 spreekt opnieuw een ik-figuur. Dit keer is ze gemakkelijk te herkennen als Sion. Met het beeld van bruidegom en bruid wijst ze vooruit naar hoofdstuk 62, het slotstuk van het grote visioen.
62:1-12: God en zijn volk
In 62:1 spreekt de profeet, die als het ware even uit het visioen stapt en duidelijk maakt: ik zal spreken, ik zal roepen, net zo lang totdat het grote visioen werkelijkheid wordt en het licht van God brandt in Jeruzalem (met het beeld van het licht wordt teruggegrepen op hoofdstuk 60). Een zelfde rol spelen de wachters op de muur (vers 6-7) die God aanroepen en Hem blijven herinneren aan zijn belofte om Jeruzalem in ere te herstellen (vers 8-9).
Deze twee passages waarin het draait om een oproep aan God, worden afgewisseld met visioensteksten (vers 2-5 en vers 10-12) die teruggrijpen op de twee voorgaande hoofdstukken en de grote teksteenheid afsluiten.
In vers 2-5 ligt de focus weer op Jeruzalem, voorgesteld als vrouwe Sion. Het is niet alleen een herhaling en samenvatting van de voorgaande hoofdstukken, het gaat ook een stap verder: vrouwe Sion wordt als bruid van de HEER voorgesteld. Sion en God zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: de stad is Gods koninklijke kroon en zijn geliefde bruid tegelijk. Ook over het land wordt gezegd dat God het ten huwelijk neemt. Tot slot worden ook Sions zonen genoemd – als beeld voor de inwoners – die haar ten huwelijk nemen. Wat deze metaforen uitdrukken is de onverbrekelijke band tussen Sion, haar volk en haar God.
De afsluitende passage (vers 10-12) brengt het geheel tot een climax. Met een serie imperatieven wordt in vers 10 de druk opgevoerd. Er moet ruim baan worden gemaakt voor het volk van Sion. Dan wordt in vers 11 de laatste en beslissende stap aangekondigd: ‘Je redder komt!’ (bwʾ). Dit grijpt terug op hoofdstuk 60. Daar begon het met de komst van het licht voor Jeruzalem. Die daad van God leidde tot het komen van de verloren zonen en dochters van Sion en de komst van alle volken met hun schatting. Nu, in deze laatste afsluitende beelden, besluit het visioen met de komst van de HEER, Sions redder. Hij treedt zelf de stad binnen om daar zijn intrek te nemen.
Het slotvers bezegelt de onverbrekelijke band tussen God, Sion en het volk van Sion:
Dan noemt men hen Het heilige volk, / Volk dat door de HEER is vrijgekocht,
en jij zult Geliefde heten, / Nooit verlaten stad.
Overwegingen ter besluit
Het visioen van Jesaja 60-62 heeft geen betrekking op de verre of onbestemde toekomst, maar wordt beschreven als iets dat dichtbij ligt, iets dat deels zelfs al begonnen is (60:1) en waar de profeet en zijn tijdgenoten deel van uitmaken. Het is een boodschap van troost en hoop. In dat opzicht lijkt dit visioen op Jezus’ aankondiging van het goede nieuws, dat het koninkrijk van God dichtbij is, deels al is begonnen, en dat het iets is waar zijn toehoorders deel van uitmaken en zich toe moeten verhouden. Het is mooi om te zien hoe de nieuwtestamentische heilsboodschap wortelt in de profetie van Jesaja.
De volken komen in dit visioen niet alleen ‘op bezoek’ om God te eren in de tempel. Ze brengen tribuut, schatting en voegen zich in Gods nieuwe wereldorde. Ze moeten wel. Er zit zeker iets dwingends in deze voorstelling. Dat de koningen worden ‘meegevoerd’ (60:11) duidt op wegvoering. De gebogen hoofden in 60:14 moet je niet te snel uitleggen als ‘slechts’ blijk van eerbied, het is ook een beeld van onderworpenheid. God heeft de verhoudingen op aarde drastisch verlegd.
Toch is het niet zo dat de ene onderdrukking (die van de grote wereldrijken) nu plaats maakt voor de andere (die van Gods orde). Gods ‘imperialisme’ is anders. Hij zet in Jeruzalem geen machtige koning op de troon die met zijn legers de orde handhaaft. Jeruzalem heeft überhaupt geen koning die heerst namens van God. Het is de Sionsgemeenschap die Gods beeld vormt, en zij wordt gekenmerkt door heiligheid en gerechtigheid, niet door onoverwinnelijkheid. De nadruk ligt dus ook niet op Gods overmacht (al speelt die natuurlijk een rol) maar op Gods heiligheid en gerechtigheid. De luister van God is een licht dat vanuit Sion schijnt over heel de aarde. De volken die dat erkennen mogen in dat licht leven en krijgen deel aan de vrede. Tegelijk blijft hun taak om het volk van Sion, de priesters van de heilige God, te dienen.
Waar ligt de grote kracht van dit visioen? Vanuit een christelijke uitleg is het verleidelijk om te benadrukken dat alle volken nu mogen delen in de zegen van Israël. Maar wie de tekst goed leest ziet dat het punt nu juist is dat er een verschil is tussen het volk van Sion, de gezegenden, en de rest van de volken. De kracht van het visioen is dat het een radicaal andere wereldorde voorstelt, door God in gang gezet. Deels bouwt het visioen voort op beelden uit de eigen tijd en situatie (de hoofdstad van het wereldrijk als epicentrum met daaromheen een periferie van volken die hun schatting brengen naar het centrum), maar tegelijk is het een radicaal nieuw ontwerp waarin Gods heiligheid centraal staat en het Sionsvolk, als volk van priesters, Gods aardse tegenhanger vormt (en niet de machtige koning met zijn superieure leger). De Bijbel houdt ons indringende beelden voor van een andere werkelijkheid. En aangrijpend is de stem van de profeet die zegt: ik zal niet zwijgen totdat dit alles werkelijkheid wordt en God zijn nieuwe wereld op aarde vestigt.
Prof. dr. M.J. de Jong is Hoofd Vertalen en Bijbelwetenschap bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap en bijzonder hoogleraar Bijbelvertalen aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Bronvermelding
Matthijs de Jong, 'Sions metamorfose in Jesaja 60-62' in: Met Andere Woorden 43/online (3 december 2024), debijbel.nl.
Geraadpleegde literatuur
- Carol J. Dempsey, “From Desolation to Delight: The Transformative Vision of Isaiah 60-62”, in: A. Joseph Everson en Hyun Chul Paul Kim, The Desert Will Bloom. Poetic Visions in Isaiah, Atlanta 2009, 217-323
- Gary Stansell, “The Nations’ Journey to Zion: Pilgrimage and Tribute as Metahpor in the Book of Isaiah”, A. Joseph Everson en Hyun Chul Paul Kim, The Desert Will Bloom. Poetic Visions in Isaiah, Atlanta 2009, 233-255
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.