Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Matteüs 26:57-75

Hier vind je informatie over de context van Matteüs 26:57-75 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie volgens Matteüs 

Meer over de opbouw, stijl, centrale thema’s en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Matteüs vind je in deze Inleiding bij het Evangelie volgens Matteüs. Dit evangelie is als volgt opgebouwd: 

1:1-4:11

(deel 1) Opening: een inleiding voor de lezer op wie Jezus is en wat zijn taak gaat zijn

4:12-17

scharniertekst 1: Jezus wijkt uit naar Kafarnaüm in Galilea

4:18-11:1

(deel 2) Start van Jezus’ werkzaamheden in Galilea en omgeving

11:2-30 

scharniertekst 2: tussentijdse balans, is Jezus echt de messias?

12:1-16:12

(deel 3) Jezus en de zijnen trekken zich steeds meer terug uit Israël

16:13-28

scharniertekst 3: Jezus is de Zoon van God en een lijdende messias

17:1-20:34 

(deel 4) Jezus gaat vrijwillig op weg naar Jeruzalem en onderwijst onderweg zijn leerlingen

21:1-17

scharniertekst 4: aankomst in Jeruzalem en eerste confrontaties in de tempel

21:18-25:46 

(deel 5) Beslissende confrontatie in Jeruzalem

26:1-16 

scharniertekst 5: Jezus wordt gezalfd en uitgeleverd

26:17-28:20

(deel 6) Finale: Jezus’ lijden, dood en opstanding

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

Plek van deze passage in het geheel 

Matteüs 26:57-75 vertelt over Jezus’ verhoor en Petrus’ verloochening. Deze passage is een schakel in het samenhangende verhaal van het slotdeel van het evangelie, waarin Jezus’ lijden, dood en opstanding centraal staan. Na de arrestatie in Getsemane (Mat. 26:36-56) leiden de mannen die Jezus hadden gearresteerd, Hem voor de hogepriester. Ook Petrus glipt mee naar binnen. Nadat Jezus verhoord is, wordt Hij de volgende ochtend overgeleverd aan Pilatus (Mat. 27:1-26).

De passage zelf is opgebouwd in drie delen.

  1. 1.De verzen 57-58 leiden de passage in door te vertellen dat Jezus en Petrus naar het huis van de hogepriester aankomen.
  2. 2.De verzen 59-68 gaan over het verhoor van Jezus en de daaropvolgende mishandeling.
  3. 3.In de verzen 69-75, die zich ongeveer gelijktijdig afspelen, komt de verloochening van Petrus aan de orde.

Eigen accenten Matteüs, in vergelijking met Marcus en Lucas 

Deze passage komt ook voor bij de andere synoptische evangeliën (Marc. 14:53-72; Luc. 22:54-71), waarbij in elk eigen accenten gelegd worden. 

  • In plaats van te zeggen dat Petrus zich opwarmde bij het vuur, zegt Matteüs dat Petrus wilde ‘zien hoe het zou aflopen’. 
  • Matteüs zegt dat het Sanhedrin ‘een valse getuigenverklaring’ zocht, Marcus vertelt slechts dat er valse getuigen optraden. Volgens Marcus was het getuigenis over het woord over de tempel vals (Marc. 14:59), terwijl Matteüs de indruk wekt dat de hogepriesters tegen de verwachting in echte getuigen vinden. Bij Marcus leggen sommige valse getuigen Jezus in de mond dat Hij de tempel zal verwoesten en een andere zal bouwen (Marc. 14:58), bij Matteüs gaat het erom dat Jezus het vermogen daartoe heeft (‘Ik kan’). 
  • Bij de verloochening is een eigen accent van Matteüs dat hij expliciet zegt dat Petrus na elke verloochening iets verder naar buiten gaat (vers 71). Elke verloochening is ook heftiger. 
  • Lucas ordent het verhaal anders en plaatst wat bij Marcus en Matteüs gelijktijdig plaatsvindt in een chronologische volgorde. Hij schrijft eerst over de verloochening (Luc. 22:54-62), dan over de mishandeling (Luc. 22:63-65) en plaatst een korte beschrijving van het verhoor op de volgende ochtend (Luc. 22:66-71).

Aantekeningen

Bij vers 57:

  • Vers 57 begint in het Grieks met hoi kratêsantes ‘de gevangennemers’. Deze groep is in vers 50 en vers 55 geïntroduceerd als ochloi (meervoud van ochlos, menigte) ‘de mannen’. Hier is het nog steeds de groep mannen die met zwaarden en knuppels gekomen zijn om Jezus te arresteren (zie vers 47). Een passende vertaling is dan ook ‘De mannen die Jezus gevangengenomen hadden’.

Bij vers 59:

  • Sanhedrin: hoogste rechtbank en hoogste bestuursorgaan van de Joden in Jeruzalem. Opvallend is dat de farizeeën, die ook zitting hadden in het Sanhedrin, pas genoemd worden in Matteüs 27:62, vermoedelijk omdat de hogepriesters het Sanhedrin domineerden.

  • valse getuigenverklaring: het Sanhedrin (de hoge raad) stapelt de ene overtreding op de andere: het proces had overdag moeten plaatsvinden (maar zie Mat. 27:1); het wordt overhaast uitgevoerd; er worden valse getuigen naar voren geschoven (Deut. 19:16-20); en bovendien wordt de aangeklaagde mishandeld (Mat. 26:67).

Bij vers 60:

  • twee: er waren ten minste twee getuigen nodig om een doodvonnis te vellen (zie Deut. 17:6-7; 19:15).

  • Uit de bedoeling van de hogepriesters en het Sanhedrin (namelijk Jezus ter dood veroordelen), blijkt het dat zij op zoek zijn naar (zêteô, zoeken naar) een (valse) getuigenis. In plaats dat ze naar ‘iemand’ zoeken, zoeken ze naar ‘iets’. Ze zoeken een pseudomarturia, valse getuigenverklaring. Marcus (14:55) gebruikt dezelfde woorden in zijn weergave van het getuigenverhoor. Er is echter één belangrijk verschil. In Marcus wordt gezocht naar een marturia (getuigenverklaring) en in Matteüs wordt gezocht naar een pseudomarturia (valse getuigenverklaring), waarmee Matteüs Jezus’ tegenstanders expliciet van kwade opzet beschuldigt. Zowel Matteüs als Marcus leggen de nadruk op deze (valse) getuigenverklaringen, en niet op de persoon die getuigt.

Bij vers 61:

  • Ik kan de tempel … afbreken: de verwoording in Matteüs (‘Ik kan’ in plaats van ‘Ik zal’) wordt verschillend uitgelegd. In het licht van Matteüs 26:53 is het meest waarschijnlijk dat Jezus verwijst naar zijn messiaanse macht. Jezus heeft die macht (het getuigenis is dus waar), maar gebruikt die niet. Met de ‘tempel van God’ wordt waarschijnlijk verwezen naar de tempel in Jeruzalem, maar het is ook mogelijk dat Jezus naar zijn lichaam verwijst (vgl. Joh. 2:19-21). In het laatste geval zal Jezus zijn macht wel gebruiken.

Bij vers 63:

  • de messias bent, de Zoon van God: Jezus antwoordt met een verwijzing naar de Mensenzoon. Op deze manier komen net als in Matteüs 16:13-28 drie titels bij elkaar.

Bij vers 62:

  • In vers 59 en vers 60 gaat het in abstracte termen over ‘(valse) getuigenissen’ (marturia of pseudomarturia). In vers 61 wordt de getuigenis uiterst concreet. De hogepriester maakt van deze (valse) getuigenis, een getuigenis tegen Jezus (katamartureô, getuigen tegen). ‘Geeft U geen antwoord op wat deze getuigen tegen U inbrengen?’ Door het Grieks woordje sou (u) in de vertaling op te nemen (tegen U inbrengen), krijgt de zin een meer juridische toon.

Bij vers 63:

  • In dit vers en vers 74 worden twee verschillende woorden in het Grieks gebruikt voor bezweren of zweren, exorkizô en omnuô. Ook in het Nederlands is er een verschil tussen bezweren en zweren. Bezweren is ‘met veel nadruk iemand iets vragen of iemand iets bevelen’. In vers 63 is een goede vertaling ‘bezweren’ (exorkizô) omdat de hogepriester een bevel aan Jezus geeft: ‘Zeg ons of U de messias bent’ (zie ook de aantekening bij vers 74).

Bij vers 64:

  • vanaf nu: deze tijdsaanduiding heeft waarschijnlijk betrekking op de opstanding. Het is een paradox: ook al zien de Joodse leiders het niet letterlijk, de werkelijkheid verandert bij de opstanding definitief (zie Mat. 28:16-20).

  • Jezus betrekt hier Daniël 7:13 en Psalm 110:1 op zichzelf.

Bij vers 65:

  • Hij heeft God gelasterd: door zichzelf op deze manier met God in verband te brengen en zichzelf een goddelijk gezag toe te kennen dat hij in de ogen van de hogepriester niet heeft, maakt Jezus zich volgens hem schuldig aan godslastering.

  • De hogepriester stelt de schuld van Jezus op twee (verschillende) manieren vast. Dit doet hij met de uitroep: ‘Hij heeft God gelasterd!’ Hier staat een werkwoordsvorm in het Grieks van blasfêmeô ‘Godlasteren’. Daarna volgt een meer formele zin met veel nadruk op de officiële aanklacht, die woordelijk vertaald luidt: ‘nu dan, jullie hebben de [d.w.z. zijn] godslastering gehoord’. Hier staat het zelfstandig naamwoord blasfêmia, godslastering. De weergave in de NBV21, ‘U hebt nu zelf zijn godslastering gehoord’, sluit goed aan bij het Grieks.

Bij vers 68:

  • profeteer (…) voor ons: Marcus 14:65 vermeldt dat zij Hem hadden geblinddoekt. Degenen die Hem voor een valse profeet uitmaken, hebben het eigenlijk tegen de ware profeet (Deut. 18:15, 18-19; vgl. Mat. 16:14; 17:5), waardoor de beschuldiging in feite henzelf betreft. En de hogepriester die Hem beschuldigt van godslastering, maakt zich daarmee zelf schuldig aan godslastering (Mat. 12:31-32).

Bij vers 74:

  • In dit vers en vers 63 worden twee verschillende woorden in het Grieks gebruikt voor bezweren of zweren, exorkizô en omnuô. Ook in het Nederlands is er een verschil tussen bezweren en zweren. Zweren heeft de betekenis van ‘iets (plechtig) beloven of bevestigen’. In vers 72 ontkent Petrus door middel van een eed (horkos) ‘Ik ken de man niet!’. In vers 74 is een goede vertaling dan ‘zweren’ (omnuô), omdat Petrus zijn eerdere eed met nog meer nadruk bevestigd: ‘Ik ken die man niet!’ (zie ook de aantekening bij vers 63).

Bij vers 75:

  • In vers 75 wordt woordelijk herhaald wat Jezus in vers 34 aankondigde. De frase ‘voordat een / de haan gekraaid heeft’ werd in de NBV tweemaal verschillend weergegeven (vers 34 ‘nog voor de haan gekraaid heeft’; vers 75 ‘Voordat er een haan gekraaid heeft’). In de NBV21 zijn deze twee identieke zinnetjes hetzelfde vertaald. In beide gevallen met ‘nog voor de haan gekraaid heeft’ (in de NBV21 is het opgevat als een idiomatische uitdrukking, vandaar ‘de haan’ en niet ‘een haan’).

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.3
Volg ons