Invalshoek 2 bij Matteüs 26:57-75: Petrus’ verloochening
Door je te verdiepen in hoe Petrus reageert op de omstanders die hem herkennen als volgeling van Jezus, kun je in een preek ingaan op vragen als:
- Hoe reageer je wanneer op een vijandige manier naar je christen-zijn gevraagd wordt?
- Is er een weg terug na verloochening?
Petrus’ verloochening
In de andere invalshoek
Placeholder
Als enige evangelist schrijft Matteüs dat Petrus wilde ‘zien hoe het zou aflopen’ (vers 58). Het Griekse woord voor ‘afloop’ dat hier gebruikt wordt, telos, komt ook voor in een uitspraak van Jezus over verdrukking en vervolging: ‘wie standhoudt tot het einde (het telos) zal worden gered.’ Jezus zegt dit in Matteüs zelfs twee keer, in 10:22 en 24:13. Matteüs vestigt met de vraag naar de afloop van het proces daarom aandacht op de vraag naar standvastigheid: blijf je trouw en standvastig als je als spreekwoordelijk schaap te midden van een roedel wolven terechtkomt (vgl. Mat. 10:16)?
Petrus lijkt op veilige afstand te willen bekijken hoe het zou aflopen met Jezus. Maar het lukt Petrus niet om op die manier op afstand te blijven. Hij wordt onvermijdelijk betrokken bij wat er met Jezus gebeurt. Zijn eigen stelligheid en standvastigheid wordt op de proef gesteld. Hij kan zich niet verschuilen achter zijn meester.
Placeholder
Waar Jezus kalm blijft te midden van wat er om en met Hem gebeurt, zien we hoe Petrus steeds geagiteerder raakt en heftiger reageert wanneer mensen hem herkennen als één van Jezus’ volgelingen. Eerst ‘ontkent hij met klem’ (vers 70). Vervolgens voegt hij een eed aan zijn ontkenning toe, hij ‘ontkent en zweert’ (vers 72). En als droevig dieptepunt ‘begint hij te vloeken’ naast het zweren (vers 74).
Niet alleen in zijn ontkenning Jezus te kennen zet Petrus zichzelf almaar verder op afstand van Jezus, maar door te zweren gaat hij ook regelrecht in tegen wat Jezus in zijn Bergrede leert, namelijk om niet te zweren en je ja eenvoudigweg een ja en een nee nee te laten zijn – want, zo leert Jezus: ‘wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad’ (Mat. 5:33-37).
Petrus gaat zich te buiten aan vloeken en zweren dat hij Jezus niet kent om zo zijn leven te redden. Dit in weerwil van de heftigheid waarmee hij enkele uren eerder beweerd had Jezus nooit te zullen verloochenen, ook al zou hij moeten sterven (Mat. 26:35). Dit in weerwil ook van hoe Jezus, direct na de eerste lijdensaankondiging, heeft aangegeven dat wie zijn leven – dat wil zeggen: het ware leven – wil behouden, zichzelf zal moeten verloochenen en niet bang zal moeten zijn om zijn aardse leven te verliezen (Mat. 16:24-27).
Waar Jezus standhoudt en trouw blijft aan de weg die Hij is aangegaan, lukt het Petrus niet om trouw te blijven aan zijn eerdere belofte Jezus nooit te zullen verloochenen – zoals het eerder in Getsemane niet lukte om met Jezus te waken (Mat. 26:40). Dit zijn waarschuwende voorbeelden uit de tijd vóór de opstanding en vóór de komst van de Geest (vgl. Mat. 10:19-20; 28:16-20). Uit Jezus’ belofte van behoud voor wie standhoudt tot het einde, blijkt dat standhouden de norm is. Daar doen deze voorbeelden niets aan af.
Tegelijk is het verhaal van Petrus’ verloochening een troostend voorbeeld. Dat Petrus bitter huilt wanneer hij zich herinnert dat Jezus gezegd had dat hij Hem driemaal zou verloochenen, laat zien dat er ruimte is om tot inkeer te komen (vers 75). Die inkeer opent de weg naar herstel van Petrus’ band met Jezus. Over dat herstel zal Matteüs niet berichten. (De evangelist Johannes schrijft wel over dat herstel in een intense scène aan het eind van zijn evangelie, zie Johannes 21:15-19.)