Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Johannes 20:1-10

Hier vind je informatie over de context van Johannes 20:1-10 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie volgens Johannes 

Meer over de opbouw, stijl, centrale thema’s en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Johannes vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Johannes

Over het geheel leest het Evangelie volgens Johannes als een ontdekkingstocht: stap voor stap begrijpt de lezer dat Jezus de ware Messias is, de Zoon van God, en wat dat betekent. De lezer moet leren om niet op een aardse, menselijke manier, maar op een geestelijke manier naar Jezus te kijken (Joh. 3:6; 8:15).

Het Evangelie volgens Johannes is als volgt opgebouwd: 

1:1-18

proloog Jezus is het licht en leven

1:19-12:50

hoofddeel 1: de zes tekenen van Jezus, groeiend verzet

13:1-19:42

hoofddeel 2: afscheidsgesprekken van Jezus met zijn leerlingen (13:1-17:26), Jezus gevangen en gekruisigd (18:1-19:42)

20:1-21:25

verschijningsverhalen bevestigen Jezus als licht en leven

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

Plek van deze passage in het geheel

Johannes 20:1-10 maakt deel uit van de twee afsluitende hoofdstukken van het Evangelie volgens Johannes (Joh. 20:1-21:25). In deze hoofdstukken ontdekken Jezus’ leerlingen door een aantal verschijningen van Jezus dat Hij de dood heeft overwonnen en werkelijk het leven en licht voor de wereld is. Zo zijn deze hoofdstukken verbonden met het begin van dit evangelie, waarin Johannes schrijft dat Jezus het licht voor de wereld is en de duisternis dit licht niet in haar macht heeft gekregen (Joh. 1:5).

Deze verschijningsverhalen volgen op het tweede hoofddeel van dit evangelie (Joh. 13:1-19:42), waarin Jezus eerst in een serie afscheidsgesprekken aan zijn leerlingen uitlegt welke weg Hij moet gaan en dan deze weg van lijden en sterven gaat. In de andere evangeliën is vervolgens de opstanding van Jezus Gods antwoord op zijn dood aan het kruis. Maar Johannes vertelt het anders: het sterven van Jezus was meteen ook zijn overwinning. De ‘hoge plaats’ die Jezus krijgt verwijst zowel naar het kruis als naar de hemel. Wat Johannes betreft hangt hoe iemand dit ziet af van geloof: wie niet vanuit het geloof kijkt, ziet de gekruisigde Jezus; wie vanuit het geloof kijkt, ziet dat Jezus op de hemelse troon gaat zitten.

Hoe je Jezus ziet is een belangrijk thema voor dit hele evangelie, en dat is in de afsluitende hoofdstukken niet anders. Aan de hand van een drietal voorbeelden vertelt de evangelist hoe Jezus’ volgelingen gaan zien wie Hij werkelijk is. Daarbij wordt steeds uitgebreider stilgestaan bij één leerling: eerst Maria, dan Tomas en tot slot Petrus. In geen van deze drie gevallen komt het inzicht dat Jezus de dood heeft overwonnen zomaar vanzelf, er is bij alle drie sprake van een dramatische wending. Bij dit alles wordt de lezer zelf betrokken en opgeroepen te geloven dat Jezus de messias en Gods Zoon is (Joh. 20:31). De lezer moet het namelijk zogezegd doen met deze geschreven getuigenissen. Vandaar dat een centrale tekst in deze twee hoofdstukken de uitspraak van Jezus aan Tomas is, dat gelukkig zijn ‘zij die niet zien en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Aantekeningen 

Bij vers 1:

  • Maria uit Magdala gaat nog voor zonsopgang op zondagmorgen naar het graf. Zij heeft gewacht tot de sabbat voorbij was. Zij was, samen met twee andere Maria’s, aanwezig bij de kruisiging (Joh. 19:25). In de andere evangeliën gaan er meerdere vrouwen naar het graf (Mat. 28:1; Marc. 16:1; Luc. 24:10) – zie ook aantekening bij vers 2.

  • In het Nieuwe Testament zien we geregeld een persoonsnaam gevolgd door een plaatsnaam. Voorbeelden hiervan zijn Jezus van Nazaret, Maria van Magdala of Simon van Cyrene. Het is een antieke vorm van naamgeving. De NBV21 gebruikt consequent de aanduiding ‘van’, bijvoorbeeld als het gaat om Maria, die afkomstig is uit de plaats Magdala (Maria van Magdala). De NBV gebruikte afwisselend ‘van’ en ‘uit’.

  • ze zag: de evangelist gebruikt in deze verzen verschillende werkwoorden voor de verschillende manieren van ‘kijken’. In vers 1 en vers 5 wordt blepō gebruikt, in vers 6-7 theōreō, in vers 8 eidon (horaō); in vers 11-18 wordt ingezoomd op Maria en gebruikt de evangelist eerst theōreō (in vers 11-12 en vers 14) en tot slot eidon (vers 18). In Engelstalige vertalingen wordt dit soms verschillend vertaald met ‘looking in’ (bekijken), ‘beholdeth’ (aanschouwen) en ‘saw’ (zien). Hoewel Johannes in het geheel van zijn evangelie zeker wil onderscheiden tussen ‘(fysiek) zien’ en ‘tot (geestelijk) inzicht komen’, is het echter niet zo dat hij consistent bepaalde Griekse werkwoorden gebruikt om het één van het ander te onderscheiden. Zo wordt onder meer in Johannes 1:39; 5:6 en 12:9 horaō/eidon juist gebruikt voor ‘slechts’ fysiek zien en niet voor het geestelijk inzicht dat in onze passage tot de ‘andere leerling’ (in vers 8) en Maria (in vers 18) komt.

Bij vers 2:

  • we: het valt op dat Maria hier een meervoud gebruikt. Mogelijk verwijst dit naar een traditioneel element in de overlevering over de opstanding. In de synoptische evangeliën bezoeken meerdere vrouwen het graf (zie aantekening bij vers 1). Johannes kende waarschijnlijk één of meer synoptische evangeliën.

  • leerling: de leerling van wie Jezus bijzonder veel hield wordt in Johannes 13:23 voor het eerst genoemd en naast in onze passage ook in Johannes 19:26; 21:7, 20-24. In die laatste passage wordt hij aangeduid als de schrijver van dit evangelie, in de overlevering geïdentificeerd met de apostel Johannes.

  • weggehaald: Maria gelooft vast en zeker dat het graf is geschonden en het lichaam gestolen. In de oudheid werden de graven van rijke personen regelmatig leeggeroofd.

Bij vers 3:

  • De verzen 3 t/m 8 schetsen een soort race tussen Petrus en de andere leerling. Wellicht is dit een bedekte verwijzing naar de verhouding tussen van het gezag van de ‘geliefde leerling’ (traditioneel: Johannes) voor de eerste lezersgroep van het evangelie en Petrus, die algemeen als de belangrijkste leider van de kerk werd gezien. De ‘geliefde leerling’ is het eerst bij het graf, en is dus zoals steeds het dichtst bij Jezus. Maar hij toont respect voor Petrus, die als het ware ambtshalve het graf in gaat en dit inspecteert. Vervolgens is hij weer sneller dan Petrus als het gaat om geloof. Er lijkt wel een kritische noot door te klinken in de beschrijving van deze ‘wedloop’: al het onrustig heen-en-weer geren brengt nog geen inzicht.

Bij vers 7-8:

  • de doek: het Griekse woord soudarion is een klein stukje stof dat werd gebruikt als handdoek of gezichtsdoek. Het woord komt vier keer voor in het Nieuwe Testament. Het is de doek die om het gezicht van Lazarus zat (Joh. 11:44). Er wordt de doek mee bedoeld waarin de dienaar het zilver bewaarde dat hij in beheer had (Luc. 19:20). Ten slotte zijn het de doeken die Paulus had gedragen en die naar de zieken werden gebracht (Hand. 19:12). In dit vers wordt expliciet beschreven dat het de doek is die om het hoofd van Jezus had gezeten. Het is een doek die bedoeld is om onder de kin en over de bovenkant van het hoofd te worden vastgebonden om te voorkomen dat de mond van de overleden persoon openvalt.

  • hij zag het en geloofde: uit de tekst wordt niet direct duidelijk wát de leerling geloofde. Meestal wordt aangenomen dat hij geloofde dat Jezus uit de dood is opgestaan. Hierbij kan ‘de doek die Jezus’ gezicht bedekt had’ (vers 7) een rol gespeeld hebben. De leerling kan uit het gegeven dat de doek netjes opgerold was de conclusie hebben getrokken dat er geen sprake was van grafroof. Sommige uitleggers vermoeden een diepere betekenis, namelijk dat deze doek staat voor hoe de majesteit en luister van Christus eerder versluierd was, terwijl die sluier nu wat deze leerling betreft weggenomen is (vgl. 2 Kor. 3:16-18, waar Paulus schrijft over de betekenis van de doek waarmee Mozes zijn gezicht afdekte, zie Ex. 34:33).

  • In het Grieks staat er geen lijdend voorwerp (object) bij het werkwoord horaô (zien). In het Nederlands is het ontbreken van een object bij ‘zien’ vreemd, omdat in het Nederlands kenbaar moet worden gemaakt wat wordt gezien. In vertalingen is daarom ‘het’ meestal aangevuld in de tekst.

  • De zin ‘hij zag het en geloofde’ sluit enigszins aan bij wat Jezus zegt tegen Tomas: ‘omdat je Me gezien hebt, geloof je.’ De gedragingen van Petrus en deze leerling sluiten echter niet direct aan bij het geloof dat Jezus is opgestaan: ze gaan terug naar huis (vers 10), zijn bang en sluiten de deuren af (vers 19).

Bij vers 9:

  • de Schrift: pas na Jezus’ dood en opstanding komen de leerlingen van Jezus tot volledig geloof en inzicht, en doorzien ze de bedoeling van ‘de Schrift’ (vgl. Joh. 2:22; 12:16). Petrus citeert bijvoorbeeld Psalm 16 tijdens het Pinksterfeest, ‘want u zult mij niet overleveren aan het dodenrijk’ (Hand. 2:27, vgl. Ps. 16:10). Toch moeten we ons realiseren dat het niet zozeer om één uitspraak gaat, maar om de Schrift als geheel (vgl. 1 Kor. 15:3-4; zie ook Hand. 2:24-36; 13:32-37).

  • nog niet begrepen: de leerlingen verwachtten zeker niet dat Jezus drie dagen nadat hij gestorven was uit de dood zou opstaan (ze verwachtten misschien dat Jezus op de laatste dag met de andere gelovigen uit de dood zou opstaan; zie Joh. 11:24).

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.3
Volg ons