Wie is die vreemde man in het graf?
Het lege graf
Na de opstanding
Marcus 16:1-8 vertelt hoe in de vroege Paasochtend de vrouwelijke volgelingen van Jezus naar zijn graf gaan. Ze willen zijn dode lichaam balsemen. Want ach, we verbergen de rauwe dood graag in windsels en sprenkelen er geurige olie op om die te verzachten.
Soms zijn we daar zo mee bezig dat we niet meer in de werkelijkheid zijn, in het hier en nu. We leven in droeve, bange gedachten en gaan tobben: ‘Wie zal die zware grafsteen voor ons wegrollen?’, vragen de vrouwen zich af.
Pas als zij opkijken uit hun gepieker zien ze dat de steen is weggerold. De werkelijkheid valt vaak mee. Ze gaan het rotsgraf binnen en schrikken. Daar zit rechts een wit geklede jongeman. Volgens de andere evangelisten was het een engel, maar het oudste evangelie, dat van Marcus, vertelt dat het een jongeman is.
Wie is dat? Raadselachtig, intrigerend. Wellicht vinden we het antwoord enkele bladzijden eerder (14:51-52), waar Marcus vertelt dat er iets vreemds gebeurde bij de arrestatie van Jezus. Toen iedereen wegvluchtte was er één naamloze jongeman die bij Hem wilde blijven. Maar toen ook hij werd vastgegrepen, rukte hij zich los, liet zijn linnen kleed in hun handen achter en rende naakt weg. Tot we iemand die verdacht veel op hem lijkt hier weer tegenkomen in het graf, gekleed in witte kleren.
Doop
Is dit een doopverhaal? De doop drukt uit dat we als mensen een kruispunt zijn van leven en dood, van de hemel en de aarde. In de jonge kerk waarbinnen Marcus zijn evangelie schreef, legde je bij de doop je gewone kleren af, ging naakt kopje onder in het water, en kreeg daarna een wit kleed aangereikt.
De doop symboliseert waarachtig leven – een leven in de spanning tussen leven en dood, tijd en eeuwigheid. Echt leven houdt immers in dat we duizend doden sterven om steeds weer op te staan – steeds weer ietsje meer ontnuchterd, ietsje wijzer geworden, ietsje gegroeid. Echt leven is riskant, het vraagt moed om keuzes te maken, lef om te falen, moed om onze eigen dood onder ogen te zien. Dat is het nieuwe Paasleven, een vrij leven, een ruim leven waarin de angst voor de ultieme dood overwonnen is.
De dood is verdwenen
In de Paascantate van Bach ‘Christ lag in Todes Banden
Wie is die jongeman in witte kleren? Hij zit niet buiten het graf, maar er middenin, midden in de dood en heeft een doopkleed aan. Dat is een paaskleed: blanco, geheel wit en verder niets. Het verkondigt het ‘niets’ van de dood die er ten diepste niet meer is. Als we het maar kunnen zien, als we onze eigen sterfelijkheid maar niet met allerlei windsels toedekken en niet vluchten in allerlei gedachten en drukdoenerij, dan gaan onze ogen open voor het licht van ‘de eerste dag van de week’. Het witte licht van de liefde van God, die leven schept uit de doden.
Wie is die wit geklede jongeman in het graf? Hij heeft geen naam, want we mogen onze eigen naam invullen. Hij is iedereen die gedoopt is, die ondergegaan is in de dood en verrezen met Christus. Dan zeggen we tegen mensen die onzeker of bevreesd zijn, die angstig zijn voor de dag van morgen: Ga terug naar huis, naar Galilea, en omarm je broze bestaan. Hou elke dag van het leven in al zijn kwetsbaarheid en vergankelijkheid, ja neem daarin voluit plaats – dan zul je de Opgestane zien.
Jean-Jacques Suurmond is emeritus-predikant van de Protestantse Kerk in Nederland en coach