Ruth en Boaz
Over lossing en zwagerhuwelijk
Er moest veel geregeld worden voordat Ruth met Boaz kon trouwen en moeder worden van een zoon, die de grootvader werd van koning David. Om de gebeurtenissen uit dit Bijbelboek beter te begrijpen is inzicht in de toen heersende sociale omstandigheden en rechtsgewoonten nodig.
Naast de literatuur genoemd in de onderstaande noten, zijn voor dit artikel ook gebruikt: P. Joüon, Ruth. Commentaire philologique et exégétique, Rome 1953; E. Neufeld, Ancient Hebrew Marriage Laws, with special reference to General Semitic Laws and Customs, London 1944, dl. 1, hfstk. 1, ‘Levirate Marriage’, 23-55; H. Ringgren, ‘gā’al, gō’ēl, ge’ullāh’ in: Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament, dl. 1, Stuttgart 1973, 883-890; J. Schipper, Ruth. A New Translaton with Introduction and Commentary, Anchor Yale Bible, New Haven-London 2016; R. Westbrook (red.), A History of Ancient Near Eastern Law, I-II (Handbuch der Orientalistik, afd. 1 dl. 71-72), Leiden/Boston 2003.
Samenvatting
Voor een goed begrip van het boek Ruth is kennis van de toenmalige sociale omstandigheden en rechtsgewoonten onmisbaar. Dit achtergrondartikel reikt die historische inzichten aan. Het gaat in op symbolische handelingen in de rechtspraktijk (het uittrekken van de sandaal in Ruth 4
Webinarserie over Ruth
Tussen 9 mei en 13 juni 2022 organiseerde het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap een wekelijks online webinar voor voorgangers en theologen met als thema Met Ruth op weg naar Pinksteren. Bekijk hier de webinars en bijbehorende materialen.
Omdat David in circa 1000 v.Chr. koning werd, moet het verhaal zich hebben afgespeeld in de eerste helft van de elfde eeuw v.Chr., het einde van de tijd van de Rechters (vgl. Ruth 1:1). Israël was destijds een tribale samenleving en het decor van het verhaal was het stadje Betlehem – het had een stadspoort en stadsoudsten, zie 4:1-2 – met een bevolking van overwegend boeren.
Symbolische handelingen in de rechtspraktijk
De onbekende schrijver van Ruth leefde blijkens Ruth 4:7-8
M. Malul, Studies in Mesopotamian Legal Symbolism (Alter Orient und Altes Testament 221), Neukirchen-Vluyn 1988, bevat een grondige studie van al zulk soort handelingen.
Een sandaal komt ook voor in Deuteronomium 25:9, als een man de plicht om de weduwe van zijn overleden broer te huwen niet wil nakomen. Dan trekt die weduwe hem zijn sandaal uit, spuwt hem in het gezicht en onteert hem daardoor. Maar dat is een heel andere situatie dan in Ruth. Daar staat de sandaal wellicht voor de voet, die iemand kan zetten op de grond die van hem is en die hij daarom uittrekt als hij zijn bezitsrecht opgeeft. Dat wordt gesuggereerd door de zegswijze ‘zijn voet optillen van’ en ‘zijn voet neerzetten op’ een akker, die vinden we in oorkonden uit Nuzi, een stad in Mesopotamië. Daar gebeurt het bij de overdracht van het eigendom van onroerend familiebezit, en in Babylonische oorkonden wordt gezegd dat de schuldeiser ‘gaat staan op de grond’ die aan hem verpand wordt.
Uitvoerig besproken in Malul, Studies, 381-391.
Emigratie en vreemdelingen
Elimelech was met zijn gezin vanwege een hongersnood uitgeweken naar het naburige Moab. Dat gebeurde vaker in Kanaän, ook Abraham week volgens Genesis 12:10 om die reden uit naar Egypte. De landbouw in Kanaän was vrijwel volledig afhankelijk van de regenval en het uitblijven ervan was desastreus. Emigreren of asiel zoeken in een buurland was dan de enige oplossing, zoals ook de profeet Elisa een weduwe in 2 Koningen 8:1 adviseerde. Dat was in een buurland als Moab niet moeilijk; ook Davids ouders weken iets later, toen Saul hem steeds meer in het nauw bracht, daarheen uit (1 Samuel 22:3-4). Elimelech en zijn familie kregen in Moab wellicht dezelfde status als vreemdelingen in Israël (gēr genoemd), die weliswaar minder rechten hadden, maar hun uitbuiting werd veroordeeld (Exodus 22:20; Deuteronomium 1:16). Ze zijn in Moab ingeburgerd, want hun zonen huwen Moabitische meisjes. In de grensgebieden van het vroege Israël zijn vaker ‘gemengde huwelijken’ gesloten, bijvoorbeeld dat van Simson met een Filistijnse (Rechters 14:1-2). Het gebod dat een Ammoniet of Moabiet ‘nooit of te nimmer tot de gemeenschap van de HEER zal worden toegelaten’ (Deuteronomium 23:4-5), dat doelt op deelname aan de eredienst, dateert van later tijd.
Vgl. K.R. Veenhof, ‘Vreemdelingen in de wereld van de Bijbel’ in: R. Buitenwerf & C. Verheul (red.), Ballingen, buren en buitenlanders. De vreemdeling in de Bijbel, Heerenveen 2007, 9-27.
Sommige uitleggers zien in de tekening van Ruth als voortreffelijke schoondochter en echtgenote, die zesmaal expliciet ‘de Moabitische’ wordt genoemd, een protest tegen de latere veroordeling van huwelijken met buitenlandse vrouwen. Dat geldt voor hen ook als argument voor de late ontstaanstijd van het boekje, een these die is uitgewerkt door G. Braulich, ‘The Book of Ruth as Intra-Biblical Critique on the Deuteronomic Law’ in: Acta Theologica 19 (1999), 1-20.
‘Aren lezen’
Als arme weduwe bij het begin van de gersteoogst in Betlehem beland, besluit Ruth aren te gaan lezen om in haar levensonderhoud te voorzien. Het recht om dat te doen wordt later gestipuleerd in Leviticus 19:9-10
Ruth komt op de akker van de vriendelijke Boaz terecht en Naomi onthult (Ruth 2:20
M. David, Het huwelijk van Ruth, Leiden 1941, bracht de problemen voor de Nederlandstalige lezer duidelijk in kaart.
‘Lossen’
‘Lossen’ (gā’al in het Hebreeuws) is een ruim begrip. Het wordt gebruikt naast en gepreciseerd door ‘loskopen’, ‘redden’ en ‘helpen’ (in Jesaja 41:14
Dat doet God ook voor zijn volk, vgl. Spreuken 23:11 en Jeremia 50:34. Van God wordt in Psalm 74:2 ook gezegd dat Hij zijn volk door de bevrijding uit Egypte, ‘heeft verworven’, ‘heeft vrijgekocht tot zijn eigen bezit’. Dat is volgens Jesaja 52:3 niet gebeurd door zilver te betalen, en Jesaja 43:3 zegt dat Hij zijn volk uit de ballingschap heeft bevrijd door ‘Egypte voor hen als losgeld te geven’, ‘Nubië en Seba tegen hen in te ruilen’.
‘Lossen’ is een goede vertaling omdat het vaak gaat om het bevrijden van dreigende verplichtingen die rusten op personen en zaken. In Leviticus 27:15
In het Hebreeuws ‘de mišpāt van de lossing’, wat de NBV21 vertaalt met ‘het recht als losser op te treden’ (in vers 8 ‘jij kunt als losser optreden’), maar het kan zowel om een recht als een plicht gaan.
Het Hebreeuws gebruikt voor ‘grond’ de term ’aḥazzā, dat is het voorvader-lijke stuk grond (vers 41, ‘van zijn voorouders’) dat na de intocht, bij de verdeling van land, een familie zou zijn toegewezen. Ook naḥalā, ‘erfbezit’, heeft soms die betekenis. Loskoop geldt niet later verworven land.
Boaz is zo’n ‘naaste verwant’ van Naomi, een van degenen die Leviticus 25:49
Het leviraat of zwagerhuwelijk
Het leviraat of zwagerhuwelijk wordt beschreven in Deuteronomium 25:5-6
Het Latijnse levir staat gelijk aan het Hebreeuwse jābām, ‘zwager’. Er is een werkwoord van afgeleid, ‘de zwagerplicht nakomen’, dat in Genesis 38:8 en Deuteronomium 25:5 voorkomt.
NBV21 vertaalt hier en elders wettelijke bepalingen en handelingen vaak modaal, ‘hij moet tot vrouw nemen’, ‘hij kan lossen’, enz. Wetten gebruiken hier de neutrale indicativus, ‘hij neemt tot vrouw’, ‘hij lost’. Dat is m.i. beter, want het is niet altijd duidelijk of het om een recht of een plicht gaat.
De praktijk van een zwagerhuwelijk vinden we in Genesis 38
Het leviraat vindt men ook in de wetten van de Assyriërs en de Hettieten, beide uit de periode van ca. 1500-1200 v.Chr. In § 192-193 van de Hettitische Wetten wordt eerst gestipuleerd dat het huwelijk van een man met de zuster van de overleden echtgenote geen incest is. Daarna dat een man de kinderloze weduwe van zijn broer tot vrouw zal nemen en, als ook die broer sterft, diens vader (dus haar schoonvader), en als die sterft zelfs diens broer. De soms erg gedetailleerde Middelassyrische Wetten bepalen in § 30 dat een vader zijn zoon, hoewel die al verloofd is, laat huwen met de weduwe van zijn overleden broer die in het huis van haar vader verblijft. En volgens § 43 bepaalt haar schoonvader aan wie van zijn zonen, die ten minste tien jaar oud moeten zijn, hij de vrouw van een overleden of verdwenen zoon zal geven. Maar de vader van de bruid kan het huwelijk ook afblazen, waarbij hij de giften die hij ontving volledig teruggeeft.
Zie M. Roth, Law Collections from Mesopotamia and Asia Minor, SBL Writings from the Ancient World 6, Atlanta 1995, 236.
Zie Roth, Law Collections, 164v.
§ 31 stipuleert het overeenkomstige geval van een verloofde dochter die sterft. Dan huwt haar verloofde een van haar zusters, maar hij kan het huwelijk ook afblazen, door wat hij betaalde terug te nemen.
In andere regio’s en perioden (waaruit we geen wetten bezitten) zijn ook sporen en vormen van het leviraat gevonden, ook onder de bedoeïenen en Arabische stammen in het Midden-Oosten. Het leviraat is een instelling die de kinderloze weduwe toekomstperspectief geeft. Maar er wordt in de literatuur terecht op gewezen dat hierbij vooral het belang van de familie vooropstaat. De weduwe mag niet met een ‘vreemde’, buiten de familie trouwen, want dan zou haar bezit voor de familie verloren gaan. Ook speelt een rol dat de vader van de overleden zoon door het betalen van een bruidsprijs en door kosten te maken voor het huwelijksfeest een ‘investering’ heeft gedaan, waarmee hij een jonge vrouw verworven heeft, die de familie kan ‘bouwen’. Die investering moet ‘productief ’ gemaakt worden door haar aan een andere zoon uit te huwelijken. Het meer ideële, in Deuteronomium 25
Zie M. Stol, Vrouwen van Babylon. Prinsessen, priesteressen, prostituees in de bakermat van de cultuur, Utrecht 2012, hoofdstuk 14. Zie voor het latere Midden-Oosten R. Patai, Sex and Family in the Bible and the Middle East, New York 1959, 96-99, die voorbeelden uit het pre-islamitische Arabië, het oude Iran, onder de Arabieren in Palestina en de bedoeïenen van Jordanië en Arabië vermeldt.
Een heikel punt is ook het lot van wat de kinderloos overleden broer normaliter geërfd zou hebben. Is er geen leviraat, dan verdelen de overige broers zijn erfdeel, en als die er niet zijn, verdere erfgenamen. Dat is wellicht de reden waarom Onan in Genesis 38:9
Een punt van discussie is ook of de zwager de weduwe van zijn broer huwt of alleen een nakomeling bij haar verwekt. Huwen is niet aan de orde in Genesis 38, maar in Ruth wordt wel gesproken van ‘tot vrouw nemen’ en dat is ook het geval in Assyrische en Hettitische wetten (zie ook de volgende noot). Zonder huwelijk zou de positie van de weduwe in de familie van haar schoonvader zwak en onduidelijk zijn.
De losser als levir?
In alle bronnen is het zwagerhuwelijk een zaak binnen het gezin, ‘als broers samen wonen’, dat wil zeggen: niet gehuwd zijn en nog geen eigen gezin gesticht hebben. De Middelassyrische Wetten spreken van ‘broers die de erfenis niet hebben verdeeld’; ze voeren een gezamenlijke huishouding. Naomi heeft het (zonder het leviraat te noemen!) ook over haar gezin als ze haar schoondochters wil bewegen niet met haar mee te gaan: ‘Kan ik soms nog zonen krijgen die jullie mannen zouden kunnen worden?’ Alleen in de Hettitische Wetten (§ 193) vinden we ook de schoonvader in die rol, maar hij behoort in feite ook tot het gezin. Een verdere verwant, zoals Boaz, blijft in de wetgeving als mogelijke levir buiten beeld.
Denk ook aan wat Tamar deed met Juda, haar schoonvader. De schoonvader wordt (contra Roth, Law Collections, 165) niet genoemd in § 33 van de Middelassyrische Wetten, want daar moeten we vertalen: ‘hij zal haar ten huwelijk geven aan haar zwager’ (emum).
En dus rijst de vraag hoe we Ruths nachtelijke bezoek aan Boaz op de dorsvloer moeten duiden. Naomi had Boaz gewoon op zijn plicht als losser van Elimelechs land kunnen aanspreken. Maar als zij meende dat de losser bij het ontbreken van zonen toch de taak van levir op zich kon nemen, is haar plan begrijpelijk. Het doel is wel Boaz tot een huwelijk met Ruth te bewegen, waarop haar voorbereiding, zich baden en zalven, en Naomi’s woorden, ‘zal ik niet een thuis voor je zoeken?’ (Ruth 3:1
De NBV vertaalde dit nogal vrij met ‘wilt u mij bij u nemen?’, de NBV21 beter met ‘laat mij bij u schuilen’. De Masoretische Tekst vocaliseert dit woord als meervoud (kenāf èkā), ‘uw vleugels (uitspreiden)’, wat minder concreet is. De singularis kānāf komt voor in Ezechiël 16:8, waar de NBV21 vertaalt ‘Ik [God] spreidde mijn mantel over je [het meisje Israël] uit’. In Deuteronomium 27:20 wordt ieder vervloekt die slaapt met de vrouw van zijn vader, ‘want hij heeft de mantel [kānāf] van zijn vader opgeslagen’ (NBV21, ‘het bed van zijn vader schendt’). De auteurs van het artikel ‘Ruth in de NBV21’ in: Met Andere Woorden 40/2 (2021), 28-33, zie 31, miskennen deze pregnante betekenis van het enkelvoud. Het ‘schuilen onder Gods vleugels’ (Ruth 2:12) moet ook niet verbonden worden met het beeld van Deuteronomium 32:11, maar met dat van een vogel die zijn jongen op het nest onder zijn vleugels beschermt en warm houdt.
Dit suggereert dat een losser, als er in het gezin geen broers en schoonvader van de jonge weduwe meer zijn, ook de leviraatsplicht kon hebben. Men heeft vermoed dat we hier te maken hebben met een rechtsgewoonte in een tribale samenleving, waarin niet het (nucleaire) gezin, maar de grotere familie, de clan de norm was. Boaz bevestigt dat hij losser is (NBV21, te vaag, ‘ik kan jullie helpen’), maar zegt dat er een andere losser is, die een nadere verwant is en dus voorgaat. Men kan daarbij denken aan de prioriteitsvolgorde van Leviticus 25:49
‘Familie, clan’ is mišpāḥā. Daaraan denkt R. de Vaux, Hoe het oude Israël leefde, dl. 1, 3e druk, Utrecht 1978, 50-52. De bepaling in Deuteronomium 25:5 dat de leviraatsplicht alleen broers geldt die ‘samen wonen’, beperkt die plicht vermoedelijk. Er wordt immers aan toegevoegd dat de zwager er zich zelfs aan kan onttrekken, wat Onan in Genesis 38 nog met de dood moest bekopen.
De koop van Elimelechs land
In de stadspoort, waar met de stadsoudsten als getuigen rechtszaken werden gedaan (vgl. Genesis 23:10
De moeilijke vraag is waar het bij deze koop (hetzelfde werkwoord als in Jeremia 32:7
- 1.De akker kopen van een familielid die het door economische malaise te gelde moet maken, om te voorkomen dat het voor de familie verloren gaat; en
- 2.De akker, die al verkocht is, van de nieuwe eigenaar terug- of loskopen.
Wat hier het geval is, is omstreden. Het Hebreeuws kan betekenen dat Naomi de akker heeft verkocht, waarbij het om scenario 2 zou gaan. Dat is moeilijk, omdat weduwen niet erven en dus niet kunnen verkopen. Maar Naomi zou de akker na de dood van haar zonen in bezit kunnen hebben gehouden (en dat is wat anders dan in eigendom!), met vruchtgebruik. Vreemd is dan dat Ruth aren gaat lezen, terwijl er een eigen akker beschikbaar is, die verpacht had kunnen worden. Men zou eerder verwachten dat Elimelech zijn land verkocht heeft toen hij moest uitwijken naar Moab. Dan zou ‘het land van onze broeder Elimelech’ losgekocht moeten worden om eigendom te worden van wie het geërfd zou hebben, dus Machlons zoon. En daarom moet de loskoop gekoppeld worden aan het huwen van Ruth, die die zoon moet baren. Dat zou, al is loskoop na meer dan tien jaar (Ruth 1:4
Bij uitzondering, als er alleen dochters zijn, kunnen die hun vaders land erven, opdat de naam van de vader ‘niet uit de familie zal verdwijnen’ (Numeri 27:4, het geval van de dochters van Selofchad).
Deze oplossing wordt uitvoerig beargumenteerd door R. Westbrook, Property and Family in Biblical Law, JSOT Supplement Series 113, Sheffield 1991, 65-67, waarbij hij de verkoop door Naomi interpreteert als in feite door Elimelech gedaan.
De werkwoordsvorm mākerā wordt dan opgevat als futurum instans, ‘zij gaat nu verkopen’, net als qānītī in vers 9, ‘ik ga nu kopen’.
In vers 5 vertaalt de NBV21 dat het land wordt gekocht ‘van Naomi … en ook van Ruth’. Het Hebreeuws gebruikt hier twee verschillende voorzetsels, ‘uit de hand van Naomi’ en ‘van Ruth’, wat vreemd is. Bovendien zegt Boaz in vers 9 dat hij ‘het bezit van Elimelech en dat van Kiljon en Machlon uit de hand van Naomi koopt’; hij zwijgt over Ruth. Kopen ‘uit de hand van Naomi’ is al moeilijk, maar ‘kopen van Ruth’ past helemaal niet. Zo’n koop zou bewerken (vers 5) ‘dat de naam van haar overleden man op zijn land zal voortleven’ (de terminologie van het leviraatshuwelijk, vgl. Deuteronomium 25:6
Kopen ‘uit de hand van’ de eigenaar is normaal, vgl. Genesis 33:19, 39:1, Jozua 24:32, maar we vinden ook ‘kopen van’ (m’t), bijv. in Genesis 25:10, en dat voorzetsel wordt in vers 5 bij Ruth gebruikt.
De losser verwerft Ruth als vrouw
Het zwijgen over het (leviraats)huwelijk kan verholpen worden door in plaats van ‘u koopt (het) ook van Ruth’ in vers 5, met verandering van één medeklinker te lezen: ‘dan verwerft u tevens Ruth’, zoals dat ook in vers 10 gezegd wordt. De losser verwerft het land niet van, maar samen met Ruth. De koop is verbonden met het huwelijk met Ruth en dat wordt bij deze lezing nu ook duidelijk gezegd. Daarbij moet opnieuw van de consonantentekst worden afgeweken. Die zegt in vers 5 ‘ik koop’ en dat betekent dat Boaz tegen de andere losser zegt: ‘Als jij de akker van Naomi koopt, dan verwerf ik Ruth als echtgenote.’ Die interpretatie kiest Sasson in zijn boek, maar de door de Masoreten voorgestelde interpretatie, die ook de Septuaginta volgt, is mijns inziens beter: ‘Als jij de akker koopt verwerf jij tegelijkertijd Ruth’. Die combinatie is voor de losser niet acceptabel en dit spoort ook met Boaz’ slotwoord, vers 9-10. Hij zal twee dingen doen: Elimelechs land kopen van Naomi en Ruth tot vrouw nemen.
I.p.v. w m’t, ‘en van’, wordt dan gelezen g m’t, ‘ook’ + de zogenaamde nota accusativi, precies zoals in vers 10. De Septuaginta vertaalt het dubbel: ‘en van Ruth (verwerf je het)’, gevolgd door ‘en haarzelf (verwerf je)’. Waarom de NBV21 deze emendatie niet volgt en waarom de Masoreten in vers 5 voor ‘van Ruth’ kozen is onduidelijk.
J.M. Sasson, Ruth. A New Translation with a Philological Commentary and a Formative-Folkloristic Interpretation, Baltimore-London 1979.
De consonantentekst heeft qnyty, ‘ik koop’, de Masoreten willen lezen qnyt, ‘jij koopt’. ‘Dan koop ik ook Ruth’ past trouwens niet in de mond van Boaz, als de andere losser de akker koopt.
Zo huwt hij Ruth en verwekt bij haar Obed, ‘om de naam van haar overleden man op zijn erfland te laten voortleven, zodat die naam niet verloren gaat bij zijn verwanten en in de poort [d.w.z. in het publieke leven] van de stad’. De rol van Ruth wordt ook duidelijk, maar de koop ‘uit de hand van Naomi’ blijft een probleem. Het is ook een schoonheidsfout, dat in het volgende geslachtsregister (Ruth 4:21
Prof. dr. K.R. Veenhof is assyrioloog. Hij was hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam en vanaf 1982 tot zijn emeritaat aan de Universiteit Leiden.
Bronvermelding
Klaas R. Veenhof, ‘Ruth en Boaz. Over lossing en zwagerhuwelijk’ in: Met Andere Woorden 41/1 (2022), 34-45.
Geraadpleegde literatuur
- G. Braulich, ‘The Book of Ruth as Intra-Biblical Critique on the Deuteronomic Law’ in: Acta Theologica 19 (1999), 1-20.
- M. David, Het huwelijk van Ruth, Leiden 1941.
- P. Joüon, Ruth. Commentaire philologique et exégétique, Rome 1953.
- Marjo Korpel en Heleen Zorgdrager, ‘Ruth in de NBV21
’ in: Met Andere Woorden 40/2 (2021), 28-33. - M. Malul, Studies in Mesopotamian Legal Symbolism (Alter Orient und Altes Testament 221), Neukirchen-Vluyn 1988.
- E. Neufeld, Ancient Hebrew Marriage Laws, with special reference to General Semitic Laws and Customs, London 1944.
- R. Patai, Sex and Family in the Bible and the Middle East, New York 1959.
- H. Ringgren, ‘gā’al, gō’ēl, ge’ullāh’ in: Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament, dl. 1, Stuttgart 1973, 883-890.
- M. Roth, Law Collections from Mesopotamia and Asia Minor, SBL Writings from the Ancient World 6, Atlanta 1995.
- J.M. Sasson, Ruth. A New Translation with a Philological Commentary and a Formative-Folkloristic Interpretation, Baltimore-London 1979.
- J. Schipper, Ruth. A New Translaton with Introduction and Commentary, Anchor Yale Bible, New Haven-London 2016.
- M. Stol, Vrouwen van Babylon. Prinsessen, priesteressen, prostituees in de bakermat van de cultuur, Utrecht 2012.
- R. de Vaux, Hoe het oude Israël leefde, dl. 1, 3e druk, Utrecht 1978.
- K.R. Veenhof, ‘Vreemdelingen in de wereld van de Bijbel’ in: R. Buitenwerf & C. Verheul (red.), Ballingen, buren en buitenlanders. De vreemdeling in de Bijbel, Heerenveen 2007, 9-27.
- R. Westbrook, Property and Family in Biblical Law, JSOT Supplement Series 113, Sheffield 1991.
- R. Westbrook (red.), A History of Ancient Near Eastern Law, I-II (Handbuch der Orientalistik, afd. 1 dl. 71-72), Leiden/Boston 2003.
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.