Micha en het failliet van de maakbaarheidsgedachte
Micha 6:14-15: onheilsprofetie als mogelijkheid
Wim de Bruin
Een oordeelsspreuk zoals Micha 6:14-15
Samenvatting |
Micha 6:14-15
Vergeefse moeite
Zo’n 25 jaar geleden bestudeerde ik deze en vergelijkbare profetische spreuken in het kader van mijn proefschrift. Bij de verdediging van mijn dissertatie in 1997 in het mooie Academiegebouw in Utrecht was een bus enthousiaste gemeenteleden uit Salland met mij, hun predikant, meegekomen. Hoe ze ook genoten van het decorum en ceremonieel vertoon, het onderwerp vonden ze wel erg somber. Al die oordeelsspreuken over vergeefse arbeid en dagelijkse handelingen waarvan het vanzelfsprekend lijkende gevolg uitblijft, wat moet je daarmee? Op een Biddag voor gewas en arbeid – klassiek op een woensdag gehouden – probeerde ik deze spreuken met de actualiteit te verbinden. Of me dat is gelukt, betwijfel ik sterk. Het levensgevoel van zowel mijn gemeenteleden als van mijzelf maakte het lastig de impact van deze oordeelswoorden werkelijk aan en in te voelen.
Inmiddels is de context van zowel maatschappij als kerk sterk veranderd. Anders dan de optimistische jaren ’90, zien we ons geconfronteerd met grote crises. De aanslagen van 11 september 2001 trokken diepe scheuren in ons vermeende, westerse idee van veiligheid. De coronapandemie stelde onze gewenning aan vanzelfsprekende gezondheid aan de kaak. De recente oorlog in het hart van Europa doet de maakbaarheidsgedachte verder afbrokkelen. En voor ons doemt klimaatverandering op: een nog grotere, ontwrichtende crisis met nu reeds vreselijke gevolgen in Oceanië en Noord-Afrika. Ook voor westerlingen wordt het steeds moeilijker om weg te kijken van dit om zich heen grijpende onheil.
Met het woord ‘onheil’ gebruik ik bewust een profetische term, omdat bij een christelijke benadering van de klimaatcrisis ook de relevantie van Bijbelse profetie moet worden doordacht. Zo verwoordt het genre oordeelsspreuken, dat we aantreffen in Micha 6:14-15
Daarnaast is Micha 6:14-15
Profetie doorbreekt
We maken een kort uitstapje naar de context van Micha 6:14-15
Om dit genre beter te kunnen begrijpen, moeten we ons eerst realiseren dat het helemaal niet vanzelfsprekend is dat een handeling die fundamenteel is voor de menselijke bestaanszekerheid altijd het gewenste resultaat heeft. Hoewel in onze westerse cultuur de gedachte van maakbaarheid toonaangevend lijkt, tonen de crises van de laatste decennia aan hoe dun dit vernis in feite is. Overigens geldt voor het grootste deel van de moderne mensheid een vergelijkbare beleving van kwetsbaarheid als in de tijd van het oude Israël het geval was. Dreigingen en onzekerheden waren in het oude Oosten altijd aanwezig. Ziekten, natuurrampen, mislukte oogsten, oorlogen, ze behoorden tot de concrete realiteit van het bestaan. Technische of andere mogelijkheden ter preventie of herstel waren beperkt. Het sprak dus allerminst vanzelf dat inspanningen ook resultaat opleverden. Misschien dat juist daarom de gewenste samenhang tussen beide zo graag en vaak benadrukt werd. Deze samenhang vinden we in de Bijbel uitgedrukt in tal van ‘woordparen’ zoals:
- eten/drinken en verzadigd worden
- zaaien en oogsten
- (wijngaarden) planten en (wijn) drinken
- bouwen en bewonen
- zoeken en vinden
Het gaat hier niet om logica, maar om existentiële ervaring ten aanzien van bestaanszekerheid, uitgedrukt in samenhangen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het leven. Het zijn juist zulke samenhangen die door de vijf oordeelspreuken van Micha 6:14-15
In Micha 6:14
Profetie raakt het hele leven
Het drietal in Micha 6:15
Je zult wel zaaien maar niets oogsten,
(NBV21)
je zult olijven persen maar je niet met olie inwrijven,
je zult druiven treden maar geen wijn drinken.
Terwijl de eerste spreuk de akkerbouw betreft, richten de tweede en derde spreuk zich op de teelt van olijven en druiven. Daarmee wordt de volheid van het agrarische leven bedreigd. In de eerste spreuk ligt de nadruk op de uitgevoerde handelingen. Door de toevoeging van objecten in de tweede en derde spreuk, verschuift het accent naar de voorwerpen die de werkwoorden vergezellen.
De Hebreeuwse tekst van de derde spreuk bevat een moeilijkheid. Er lijkt een werkwoord te ontbreken: ‘en most, maar je zult geen wijn drinken’ (letterlijke vertaling). We zouden dan het eerste werkwoord van de tweede spreuk, ‘treden, persen’ (Hebreeuws dārak) hier weer kunnen veronderstellen, en dan in die zin dat druiven worden getreden zodat most ontstaat. Zo hebben de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) en de NBV21 het opgevat. Een andere optie is om de spreuk in zijn ongepolijste vorm te vertalen: ‘en (er is) most, maar je zult geen wijn drinken’. Most (het sap van de getreden druiven) en wijn staan in deze spreuk voor verschillende stadia van het proces: wel de lasten van het treden van de druiven, niet de lusten van de wijn.
Samen met de andere spreuken omvat dit alles een absoluut onheilsscenario. In moderne tijden zouden we spreken van ‘investeren, maar geen resultaat verkrijgen’; ‘produceren, maar niet consumeren’. Corona-ervaringen, oorlogen, uitbuiting van de aarde en de dreigende klimaatcrisis brengen zulke schrikbeelden heel dichtbij. Het leven klopt niet meer. En het goede leven, zoals de profeten in Gods naam op het oog hebben, lijkt verder weg dan ooit.
Profetie schokt
Om hun boodschap voor het voetlicht te brengen, hanteren de sprekers en schrijvers achter de Bijbelse teksten alle literaire en retorische middelen die hun ter beschikking staan. De ‘spreuken van vergeefsheid’ in Micha 6:14-15
Met name het kenmerkende Hebreeuwse stijlmiddel van het parallellisme wordt in deze beide verzen ingezet. Allereerst is er de opvolging van (bijna) gelijk opgebouwde spreuken, die elkaar aanvullen en versterken. De herhaling van opbouw, ritme en rijmeffecten doen de beklemming nog verder toenemen. Daarnaast vinden we in elke spreuk een bijzonder intern parallellisme dat de eigenheid van deze spreuken van vergeefsheid raakt. Twee samenhangende werkwoorden (soms met een object) worden gescheiden door een antithetische verbinding die alles op z’n kop zet.
In de minimale vorm (eerste zinsdeel 14a en 15a) vinden we in het Hebreeuws slechts drie woorden: twee werkwoorden (14a: ‘eten – verzadigd worden’; 15a: ‘zaaien – oogsten’) worden verbonden door een combinatie van een koppelwoord (we; hier antithetisch op te vatten) met een negatie (lō – niet). Zowel de compactheid en de sobere, maar radicale antithese, als het ontbreken van enige verklaring, geven deze spreuken een bijzondere spanning en geladenheid, die bij de opeenvolging enkel toeneemt. Als mensen met een compleet ander levensgevoel kunnen wij nauwelijks bevatten hoe schokkend dit moet hebben geklonken. Bij de vertaling van dergelijke spreuken is het zaak deze spanning zo goed mogelijk vast te houden. Op ons hebben herhaling en parallellisme echter niet hetzelfde effect als op mensen in het oude Israël. Er is dan ook wel iets te zeggen voor de toevoeging van de woorden ‘wel’ en ‘niets’ in de NBV/NBV21 in vers 15a, hoewel daarmee iets van de oorspronkelijke geladenheid verloren gaat. Daarbij voegt de ‘s’ in ‘niets’ een aspect (namelijk een object) toe dat de originele tegenstelling tussen twee handelingen verzwakt.
Profetie sluit aan
Waar de spreuken van vers 15 min of meer behoren tot een vast repertoire, laten de twee spreuken van vers 14 een eigenheid, originaliteit en creativiteit zien die eveneens kenmerkend is voor profetische teksten. In dit vers vinden we in de kern dezelfde, voor dit genre typerende vorm, maar deze is uitgebreid met verklarende toevoegingen (vgl. Deut. 28:38-41
Nu zul je eten maar niet verzadigd worden, en je darmen raken verstopt.
(NBV21)
Wat je opbergt kun je niet behouden, en wat je wel behoudt laat Ik ten prooi vallen aan het zwaard.
Met deze eigen thematiek lijken de oordelen specifiek aan te sluiten bij de aanklachten tegen ‘de stad’ die in vers 10-12 geuit worden. Vooral zij die door onrecht en bedrog voor zichzelf schatten vergaren, worden ter verantwoording geroepen. Een levenswijze van graaien en snaaien dus, van overvloed en overdaad waarbij recht en betrouwbaarheid ontbreken. De spreuken van vers 14 lijken direct op dit beeld in te grijpen. Ik zeg: lijken, want de vertaling is problematisch. Het eerste deel van 14a is duidelijk en bevat een meer voorkomende spreuk in dit genre (Lev. 26:26
- De Septuaginta heeft gedacht aan een afleiding van het werkwoord chāsjak (met metathesis): ‘duister worden/maken’.
- De Vulgata en de Targoem hebben het Hebreeuwse woord verbonden met Arabische woorden voor ‘vernedering’ of ‘dysenterie/ziekte’.
- Sommige exegeten stellen voor de tekst te wijzigen in jèsj koach (opnieuw met metathesis), ‘is er kracht’.
Bij alle voorstellen ontbreekt tot nog toe een doorslaggevende argumentatie. Zolang deze er niet is, is het in elk geval zaak dicht bij het eerste versdeel en de context te blijven. Ook daartoe kan men het Arabisch (wḥš, ‘uitgehongerd zijn’/‘kwellend verlangen voelen’) te hulp roepen. Veel vertalingen kiezen voor iets als ‘honger/ leegte zal in je binnenste blijven’. Het nadeel is dat dit erg weinig toevoegt aan het voorafgaande (‘maar niet verzadigd worden’). De keuze van de NBV (aangehouden in de NBV21) vind ik hier wel een vondst. Men heeft het opgevat als ‘jouw afval is in jouw binnenste’ en dat omgezet in de formulering: ‘je darmen raken verstopt’. De letterlijk in de tekst aanwezige term ‘in je binnenste’ krijgt daarmee een concrete toespitsing, die bovendien een verbinding legt met de exorbitante levenshouding van de veroordeelden.
Vers 14b is eveneens moeilijk vertaalbaar. Ook deze spreuk begint met de compacte tegenstelling tussen een activiteit en haar gewenste vervolg. Maar over welke activiteit en welke gefrustreerde voortgang gaat het? De betekenis van het eerste werkwoord tassēg is onzeker; in dit geval moet het volgende werkwoord (pālaṭ in hifil) en de aansluitende, verklarende zin (met hetzelfde werkwoord pālaṭ in piël) de betekenis verhelderen. Het werkwoord pālaṭ wordt hier gebruikt in de betekenis ‘in veiligheid brengen’. Doel en strekking daarvan is datgene wat men wil beschermen te ‘behouden’: de vertaling die we in de NBV vinden.
Ook dan blijven er voor de interpretatie van tassēg nog verschillende opties over. Van ‘wegbrengen/wegslepen’ (hifil van sūg) tot ‘rijk worden’ (hifil van nāśag). De NBV lijkt met ‘je zult opbergen maar niet behouden’ al met al een veilige keuze te maken die goed past in relatie tot zowel de verzen 10-12 als het slot van het vers met de dreiging van het plundering in een naderende oorlog. Op boeiende wijze getuigt dit versdeel ook van de innerlijke dynamiek en beweeglijkheid van Bijbelse profetie. De woordcombinatie ‘en wat je behoudt’ is ogenschijnlijk tegenstrijdig met het eerste versdeel: ‘je zult opbergen maar niet behouden’. In de tweede spreuk wordt de eerst afgesloten mogelijkheid van ‘behouden’ alsnog als optie opgevoerd, maar direct daarop door de dreiging van het zwaard gefrustreerd.
Voor beide spreuken in vers 14 geldt dat de meer uitgebreide vorm enerzijds verheldert, maar anderzijds iets van de spanning opheft die de compacte vorm van de spreuken in vers 15 kenmerkt. Vanwege het verklarende karakter van beide tweede zinsdelen, zou men het verbindingswoord dat hen aan de eerste zinshelften koppelt met ‘want’ kunnen vertalen.
Profetie en zelf opgeroepen oordeel
Zowel de verklarende spreuken van vers 14 als de met geheimzinnige spanning omgeven oordelen van vers 15, laten zien dat Bijbelse profetie niet bedoeld is om een onontkoombaar noodlot aan te kondigen. We kunnen nooit voldoende benadrukken dat profetische prediking in de Bijbel geen feitelijke toekomstvoorspelling wil zijn. Eveneens belangrijk is de vaststelling dat de rol van God in de vervulling van aangezegde oordelen – hoewel niet afwezig – vaak niet heel expliciet of direct is. In Micha 6:14-15
Ook als we de vertaalproblemen van de spreuken in vers 14 onderkennen, benadrukken de verklarende toevoegingen in dit vers deze vaststelling. Door te consumeren totdat ze het zelf niet meer kunnen verwerken (‘je darmen raken verstopt’), halen de in de verzen 10-12 beschuldigde stadsbewoners het oordeel over zich heen. En de ongebreidelde zelfverrijking leidt blijkens de tweede spreuk als vanzelf tot hun aftakeling en berooidheid vanwege de even grote hebzucht van op buit beluste vijanden (‘het zwaard’). God vervult hierbij niet meer dan een toelatende rol. Hij trekt zijn bescherming en zegen van hen af en laat de als vanzelf ontluikende gevolgen van hun leefwijze hun werk doen. In combinatie met en volgend op vers 14, versterken de drie korte spreuken van vers 15 deze sfeer.
Bij het zoeken naar de relevantie van profetische teksten voor de christelijke verkondiging heden ten dage, lijkt mij dit inzicht van groot belang. De mechanismen van toen – de zich vol vretende inwoners van de oud-Israëlitische stad uit Micha 6 – zijn ook nu heel herkenbaar. Ik denk aan de consumptiedrift en zucht naar welvaart, die we als (ook christelijke) westerlingen maar zo moeilijk kunnen loslaten. Dat is best confronterend, als we het serieus nemen. We ontkennen de problemen wellicht niet en knikkend instemmend op uitspraken dat er iets aan klimaatverandering gedaan moet worden. Ondertussen voegen we ons bij de lange rij vakantiegangers op Schiphol, want als hardwerkende Nederlander hebben we toch recht op ons midweekje Barcelona? Wat als we eerlijk in de spiegel kijken van een profetische tekst als Micha 6:14-15
Profetie als mogelijkheid
De verbinding van de menselijke levenshouding met daaruit volgende oordelen, leert mij ook oordeelsprofetie niet te interpreteren als onveranderlijk noodlot, maar veeleer als afschrikwekkende mogelijkheid die tot ommekeer wil bewegen. Micha 6:14-15
Dat er ondanks de confronterende ernst van dit alles ook andere uitkomsten mogelijk zijn, blijkt eveneens uit het genre spreuken van Micha 6:14-15
In Samaria’s bergen zul je wijngaarden planten,
(Jer. 31:5
en mogen eten van de eerste vruchten., NBV21)
In dit type teksten over nieuwe bloei ligt sterke nadruk op God zelf, die het leven kloppend maakt en de daartoe noodzakelijke samenhangen herstelt. Tegelijk spreken teksten als Jeremia 30-31
Juist in een tijd waarin de schrikbarende gevolgen van de klimaatverandering ons steeds duidelijker voor ogen staan en we steeds beter beseffen dat die verandering te wijten is aan onze eigen leefwijze, zal het aan onze concrete keuzes en levenswijzen te merken zijn hoe serieus wij dit profetisch appel nemen.
Dr. W.M. de Bruin is protestants predikant te Bleiswijk.
Bronvermelding
Wim de Bruin, ‘Micha en het failliet van de maakbaarheidsgedachte. Micha 6:14-15: onheilsprofetie als mogelijkheid’ in: Met Andere Woorden 41/2 (oktober 2022), 47-57.
Geraadpleegde literatuur
- F.I. Andersen en D.N. Freedman, Micah, The Anchor Bible, New York 2000.
- W.A.M. Beuken, Haggaï-Sacharja 1-8. Studien zur Überlieferungsgeschichte der frühnachexlilischen Prophetie, Assen 1976, 190-197.
- W.M. de Bruin, Vergeefse moeite als oordeel van God. Een onderzoek naar de ‘Wirkungslosigkeitssprüche’ in het Oude Testament, Meppel 1997.
- D.R. Hillers, Treaty Curses and the Old Testament Prophets, Biblica en Orientalia 16, Rome 1964, 28-29.
- J. Jeremias, Theologie des Alten Testaments, Grundrisse zum Alten Testament 6, Göttingen 2015, 205-212.
- J.D. Nogalski, The Book of the Twelve. Hosea-Jonah and Micah-Malachi, 2 dln., Smyth & Helwys Bible Commentary, Macon 2011.
- W. Rudolph, Micha-Nahum-Habakuk-Zephanja, Kommentar zum Alten Testament, Gütersloh 1975.
- M.A. Sweeney, The Twelve Prophets, 2 dln., Berit Olam. Studies in Hebrew Narrative and Poetry, Collegeville 2000.
- B. Waltke, A Commentary on Micah, Grand Rapids 2007.
- H.W. Wolff, Micha, Biblisches Kommentar Altes Testament, Neukirchen 1982.
- A.S. van der Woude, Micha, Prediking van het Oude Testament, Nijkerk 1976.
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.