Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Griekse godsdienst in de hellenistische periode

Na de veroveringen door Alexander de Grote maakte de Griekse godsdienst een aantal veranderingen door. De godsdienst kwam steeds meer onder invloed te staan van de denkbeelden van andere volken.

Hellenisering

Toen Alexander de Grote delen van het Oude Nabije Oosten veroverd had en een nieuw wereldrijk stichtte, werd de Griekse cultuur over een groot gebied verspreid. Dit wordt ook wel de ‘hellenisering’ genoemd, en het tijdperk dat toen begon, het ‘Hellenisme’. Tijdens het Hellenisme vermengde de Griekse godsdienst zich met allerlei elementen uit oosterse godsdiensten. En omgekeerd beïnvloedden Griekse denkbeelden de godsdienst van volken in het Oude Nabije Oosten.

Ontwikkelingen binnen de godsdienst

Door de hellenisering veranderde de Griekse godsdienst onder andere op de volgende gebieden:

  1. 1.De gedachte van één wereldwijd pantheon kreeg steeds meer invloed.
  2. 2.Een god werd soms aangesproken alsof hij de enige god was.
  3. 3.De godsdienst kreeg een sterker soteriologisch karakter.
  4. 4.Mysteriegodsdiensten kwamen op.

Wereldwijde goden

Een gedachte die steeds meer invloed kreeg, was dat er één wereldwijd pantheon bestond. In verschillende culturen en talen hadden goden weliswaar verschillende namen, maar het ging steeds om dezelfde goden. De Kanaänitische godin Astarte werd bijvoorbeeld vaak gelijkgesteld met de Griekse godin van de liefde, Afrodite.

Lofprijzing van de hoogste god

Een god werd in lofprijzingen soms aangesproken alsof hij de enige god was. Hij werd gepresenteerd als de heerser van de hele wereld. Dat betekende niet dat men maar in één god geloofde (monotheïsme). Het betekende eerder dat men zich specifiek met één bepaalde god verbonden voelde. Een voorbeeld van zo’n lofprijzing is de hymne van Isis, een Egyptische godin.

Goden en mensen als redders

De godsdienst kreeg een sterker soteriologisch karakter. Daarmee wordt bedoeld dat het een steeds belangrijker aspect werd dat goden de mensen konden redden van bijvoorbeeld ziekte en ongeluk (sotêr is het Griekse woord voor ‘redder’). Niet alleen goden konden redders zijn, maar ook machtige personen. Doordat zij in staat waren om mensen te ‘redden’,  konden ze een goddelijke status verdienen. In deze periode kwam dan ook de heerserscultus tot bloei: de verering van hellenistische heersers, en later van Romeinse keizers, als goden.
Ook in het Nieuwe Testament komen we de uitdrukking sotêr tegen: in bijvoorbeeld Lucas 2:11 krijgt Jezus deze titel.

Mysteriegodsdiensten

In de hellenistische periode bestonden er verschillende mysteriegodsdiensten. Dat waren godsdienstige verenigingen waarvan de leden een inwijding kregen. Die inwijding moest een ervaring van geluk brengen, en garandeerde een beter leven in het hiernamaals. De ingewijden mochten niet aan anderen vertellen wat ze hadden gezien bij hun inwijding. De beroemdste mysteriegodsdienst is die van de godin Demeter in Eleusis.
In de Bijbel zijn sporen terug te vinden van de mysteriegodsdiensten. Zo worden de discipelen die de ‘verheerlijking op de berg’ meemaakten, in 2 Petrus 1:16 epoptês (‘toeschouwer’) genoemd. Dat is ook de term die in de mysteriegodsdienst van Demeter wordt gebruikt voor degenen die de hoogste inwijding meegemaakt hebben.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons