Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Engelen in het Oude Testament

In het Oude Testament komen verschillende groepen hemelse wezens voor die later ‘engelen’ werden genoemd:

Boodschappers van God

Hemelse wezens die God dienen worden in het Hebreeuws meestal mal’achim (enkelvoud: mal’ach) genoemd. Dat betekent in de eerste plaats ‘boodschapper’. De gangbare aanduiding voor zulke hemelse boodschappers is ‘engel’ geworden. Deze hemelse boodschappers hebben in het Oude Testament verschillende taken:

  • ze brengen opdrachten van God door aan mensen;
  • ze kondigen speciale gebeurtenissen aan;
  • ze beschermen gelovigen en straffen hun tegenstanders;
  • ze voeren Gods oordeel over zondaars uit.

De hemelse boodschappers verschijnen op aarde meestal met het uiterlijk van een mens. Ze worden vaak niet als engelen herkend (zie bijvoorbeeld Genesis 18). Ze zijn indrukwekkend om te zien (bijvoorbeeld Rechters 13:6), en weten alles wat er op aarde gebeurt (2 Samuel 14:20).

Andere hemelse wezens

Er zijn in het Oude Testament ook andere termen voor hemelse wezens die bij God horen, zoals ‘de zonen van God / de goden’ (Genesis 6:2; Job 38:7), ‘de heiligen’ (Deuteronomium 33:2; Job 15:15; psalm 89:6–8; Zacharia 14:5), ‘heilige tienduizenden’ (Deuteronomium 33:2) en ‘zonen van de Allerhoogste’ (psalm 82:6).
In sommige gevallen gaat het over ‘goden’ (bijvoorbeeld Genesis 6:1-4; Psalm 82:6), waarbij de bijbelse tekst hun goddelijke karakter overigens juist afzwakt. In andere gevallen gaat het over Gods hemelse dienaren.
Later werden al deze wezens tot de categorie van de engelen gerekend.

Cherubs en serafs

Cherubs en serafs zijn hemelse wezens die, in tegenstelling tot de hemelse boodschappers, worden voorgesteld met vleugels. In de Bijbel zelf worden cherubs en serafs niet tot de engelen gerekend, maar in de latere Joodse en christelijke tradities wel.

 

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons