Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Heiligheid in het Nieuwe Testament: evangeliën en Handelingen

De woorden ‘heilig’ en ‘heiligheid’ komen niet bijzonder vaak voor in de evangeliën en in het boek Handelingen, maar zijn toch niet onbelangrijk. Ze hebben vaak dezelfde betekenis als in het Oude Testament, maar soms is hun toepassing specifiek christelijk.

Heiligheid als Joods begrip

Het begrip heiligheid wordt in de evangeliën en in Handelingen regelmatig gebruikt op de conventionele, Joodse manier: het duidt een bijzondere, cultische (rituele) status aan waardoor iets of iemand verenigbaar is met God (ofwel, bij God hoort). Zo wordt in Matteüs 24:15 de tempel een ‘heilige plaats’ genoemd en in Matteüs 4:5 Jeruzalem de ‘heilige stad’.

De heiligheid van God

Termen als ‘heilig’ en ‘heiligheid’ beschrijven in de evangeliën en in Handelingen vaak de ontzagwekkendheid van God. De heiligheid van Gods naam – een bekend motief in het Oude Testament – werd voor de volgelingen van Christus een belangrijk symbool. We vinden het bijvoorbeeld terug in het Onzevader (‘Heilig is uw naam’, Matteüs 6:9, Lucas 11:2) en in de lofzang van Maria (Lucas 1:49).

Aanduiding voor christenen

Heiligheid is in de evangeliën en Handelingen ook een kenmerk van personen die apart zijn gezet voor Gods dienst. Jezus wordt ‘Heilige van God’ en ‘de heilige’ genoemd (Marcus 1:24, Johannes 6:69, Handelingen 3:14; zie ook Lucas 1:35). Johannes de Doper is een ‘rechtvaardige en heilige man’ (Marcus 6:20). En ook de vroegere profeten waren heilig (Lucas 1:70; Handelingen 3:21).

In het boek Handelingen wordt met ‘de heiligen’ of ‘de geheiligden’ een aantal keer verwezen naar christenen in het algemeen (Handelingen 9:32; Handelingen 20:32; Handelingen 26:10, Handelingen 26:18). Misschien ging het soms over een speciale categorie onder de gelovigen (Handelingen 9:41).

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons