Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Marcus 4:26-34

Hier vind je informatie over de context van Marcus 4:26-34 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie van Marcus als geheel

Meer over de opbouw, stijl, centrale thema's en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Marcus vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Marcus. Dit evangelie is opgebouwd in twee hoofdgedeeltes:

1:1-13

Titel en proloog

1:14-8:26 

Eerste deel: 
Wonderen van Jezus, reacties van de leerlingen, de familie,
de tegenstanders en het volk op Jezus
Vaak wordt het eerste deel verder opgedeeld in drie of meer delen:
bijvoorbeeld 1:14-3:6; 3:7-6:6 en 6:7-8:26.

8:27-16:8

Tweede deel:
Verdere ontwikkelingen vanuit het perspectief van het (komende) lijden
Het tweede deel bestaat uit drie onderdelen:
8:27-10:52: lijdensaankondigingen op weg naar Jeruzalem
11:1-13:37: aankomst en optreden in Jeruzalem
14:1-16:8: het verhaal van Jezus’ lijden en overwinning

16:9-20

Latere toevoeging met een afsluitende reeks verschijningen

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

Plek van deze passage in het geheel

Marcus 4:26-34 hoort bij het eerste hoofddeel van het Evangelie volgens Marcus (1:14-8:26). In dit eerste deel schrijft Marcus over het optreden van Jezus in Galilea. We vinden hier genezingsverhalen en andere gebeurtenissen. Daarnaast geeft Jezus de mensen onderricht in de vorm van gelijkenissen. Nadat in Marcus 3:23 de eerste (korte) gelijkenissen zijn langsgekomen, volgt in Marcus 4 een langer gedeelte waarin drie gelijkenissen centraal staan. De eerste en meest uitgebreide is die van het zaad (Marcus 4:2-8). Daarna volgen de twee gelijkenissen van onze passage (4:26-29 en 4:30-32). Tussendoor lezen we een gesprek tussen Jezus en zijn leerlingen over gelijkenissen (4:10-20). Jezus legt de gelijkenis van het zaad stap voor stap aan zijn leerlingen uit en maakt duidelijk dat zij de diepere betekenis mogen kennen. De menigte hoort en begrijpt alleen de ‘buitenkant’.

Er blijft over dit gedeelte als geheel een soort mysterie hangen. Je zou denken: Jezus gebruikt gelijkenissen omdat dit zijn lessen aanschouwelijk maakt, als middel om de essentie van zijn boodschap aan de menigte over te brengen. Maar Jezus lijkt het tegenovergestelde te zeggen: de mensen krijgen alleen gelijkenissen te horen, zodat ze juist ‘buiten’ blijven en niet doordringen tot de achterliggende waarheid. Dit houdt verband met een groter thema in het Evangelie volgens Marcus: Je kunt Jezus – zijn identiteit, zijn opdracht en de boodschap die Hij brengt – alleen begrijpen in het licht van zijn lijden, sterven en opstanding. De menigte is daar nog niet aan toe. En ook voor de leerlingen zal het een moeilijke en langzame les worden.

Eigen accenten Marcus, in vergelijking met Matteüs en Lucas

Deze passage komt gedeeltelijk ook voor bij de andere synoptische evangeliën, namelijk in Matteüs 13:31-35 en Lucas 13:18-19.

Marcus 4:26-29 heeft geen parallel in Matteüs of Lucas: deze gelijkenis komt uitsluitend in Marcus voor.

Marcus 4:30-32 heeft een parallel in Matteüs 13:31-32 en Lucas 13:18-19. De meest in het oog springende elementen bij Marcus zijn:

  • De eerste persoon meervoud in vers 30 (‘we’) waarmee Jezus voor zichzelf en zijn leerlingen lijkt te spreken.
  • Vers 32 spreekt van een plant of struik (‘de grootste van alle planten’) terwijl Matteüs en Lucas het (ook) hebben over een ‘boom’. In de versie van Matteüs en Lucas nestelen de vogels in de takken van de boom, in de versie van Marcus nestelen ze in de schaduw van deze plant (meer hierover bij de toelichting per vers).

Marcus 4:33-34 heeft een parallel in Matteüs 13:34. In de versie van Matteüs wordt verteld dat Jezus in gelijkenissen tot de menigte sprak, maar allee Marcus maakt expliciet dat Jezus zijn leerlingen uitleg geeft over de gelijkenissen en de menigte niet.

Aantekeningen

Bij vers 26:

  • een mens die zaad uitstrooit op de aarde: anders dan de gelijkenis van het zaad (4:3-8) dat als een verhaal in de verledentijd wordt verteld, is dit een situatieschets in de tegenwoordige tijd. Het is dit keer geen ‘zaaier’ die zaait (4:3) maar ‘een mens’. Jezus spreekt hier in zeer algemene termen: een mens strooit zaad uit op de aarde. In de eerste gelijkenis is het zaad ‘het woord’ (4:14), een beeld voor het goede nieuws. Het ligt voor de hand om die betekenis ook hier te veronderstellen.

Bij vers 27:

  • hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet: nadat de mens zaad heeft uitgestrooid, zijn er twee processen. De mens wacht af: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit. Ondertussen voltrekt zich in de grond een tweede proces: het zaad ontkiemt en schiet op. Op dat proces in de bodem heeft de mens geen vat en geen zicht. Het lijken twee processen die zich geheel los van elkaar voltrekken. Waarschijnlijk wil dit zeggen: wie het goede nieuws verkondigt, heeft zelf geen controle op de uitwerking ervan.
  • ook al weet hij niet hoe: dit verwijst naar het mysterie van de groei van de plant die ontkiemt uit het zaad. De geheimzinnige kracht die maakt dat alles in de bodem groeit, is hier een beeld voor de kracht van het koninkrijk. Hier ligt ook een overeenkomst met de gelijkenis over het mosterdzaad, 4:30-32.

Bij vers 28:

  • De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort: dit vers beschrijft het groeiproces dat zich voltrekt buiten het zicht en de inmenging van de mens om: eerst de halm, dan de aar, dan het graan. Het motief van land dat ‘uit zichzelf’ (Grieks: automatos) vrucht voortbrengt, heeft een opvallende parallel in Leviticus 25:5 en 11, de teksten over het sabbatsjaar en het jubeljaar. Alles wat ‘uit zichzelf opkomt’ op het land mag niet door de landeigenaar wordt geoogst en opgeëist. Mensen en dieren mogen er vrijelijk van nemen. Dit geldt ieder zevende jaar en in het vijftigste jaar. Deze parallel onderstreept de boodschap van de gelijkenis. Het sabbatsjaar en jubeljaar herinneren Israël eraan dat het niet zelf heer en meester is over het land, evenzo is Gods koninkrijk niet het eigendom van Jezus’ volgelingen.

Bij vers 29:

  • zo gauw het graan het toelaat, slaat hij: na het zaaien stond de mens weliswaar aan de zijlijn, maar hij komt in actie zodra het kan. Daaruit blijkt dat hij het proces nauwlettend heeft gevolgd.
  • de sikkel … de oogst: oogst is in de Bijbel vaak een eschatologisch beeld. In sommige teksten is ‘oogst’ een dreigend beeld van het straffende ingrijpen van God (Jes. 17:4-5; Joël 4:12-13; Op. 14:14-20). Opvallend genoeg komt bij Joël en Openbaring in deze teksten ook de sikkel voor als werktuig. In andere teksten staat de oogst voor het moment waarop God scheiding maakt (Mat. 3:12, 13:30). Ten derde zijn er teksten waarin de oogst juist staat voor een positieve inzameling, de vrucht van het werk in dienst van het koninkrijk (Mat. 9:37-38; Luc. 10:2; Joh. 4:35-38). Onze tekst past het beste bij deze laatste categorie.

Bij vers 31:

  • het kleinste van alle zaden op aarde: het was in de oudheid algemeen bekend dat mosterdzaad erg klein was. Het is niet letterlijk het kleinst van alle zaden ter wereld, maar het is een bekend beeld voor iets dat piepklein is (vgl. ook Mat. 17:20 over geloof als een mosterdzaadje). Het contrast tussen het hele kleine zaadje en de forse struik die het voortbrengt, illustreert het contrast tussen het bescheiden begin van het koninkrijk en zijn groei tot zijn toekomstige glorie.

Bij vers 32:

  • het grootste van alle planten: mosterdplanten konden behoorlijk groot worden (tot wel drie meter hoog), ze boden schaduw en voedsel aan vogels. Marcus gebruikt hier het woord lachanon, dat plant of struik betekent, en dat is taxonomisch correct, want de mosterdplant is geen boom. Matteüs en Lucas spreken in hun parallelversie wel van een boom, dendron (Matteüs 13:32 heeft daarnaast óók het woord plant). De keuze voor ‘boom’ versterkt het beeld: het kleinste zaadje groeit uit tot een machtige boom.
  • grote takken: bij Marcus krijgt de plant grote takken, zodat de vogels in de schaduw ervan kunnen nestelen. Bij Matteüs en Lucas wordt het beeld van de machtige boom doorgezet: de vogels van de hemel komen nestelen in zijn takken. Hier is misschien iets meer aan de hand. In het Oude Testament worden belangrijke koningen vaker als machtige boom voorgesteld, meestal een ceder, met dieren die schuilen in zijn schaduw en vogels die nestelen in zijn takken (zie bijv. Ezech. 31:3-9 en Dan. 4). Specifiek wordt in Ezechiël 17:23 een cederboom als messiaans beeld gebruikt, voor de toekomstige koning van Sion die God zal aanstellen. Als je een ceder verwacht, de koninklijke boom bij uitstek, dan komt de mosterdplant als een verrassing. Dat was zeker niet de meest populaire plant. Dit zegt misschien iets over Jezus’ messiasschap en de manier waarop Hij Gods koninkrijk gestalte geeft. Dat is niet langs de politieke, koninklijke weg van de overwinnaar, maar als lijdende messias.

Bij vers 33:

  • voor zover ze die konden begrijpen: Jezus onderwijst de menigte in gelijkenissen, dit is wat ze van zijn onderwijs begrijpen kunnen.

Bij vers 34:

  • verklaarde Hij hun alles: de leerlingen worden geacht de achterliggende boodschap te begrijpen en de ware betekenis van Jezus’ messiasschap te bevatten, maar dit blijkt een lange en moeizame leerweg te zijn in het Evangelie volgens Marcus (zie bijv. de uitwisseling tussen Jezus en Petrus in Marc. 8:31-33).

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.23.0
Volg ons