Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Marcus 10:46-52

Hier vind je informatie over de context van Marcus 10:46-52 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie volgens Marcus als geheel

Meer over de opbouw, stijl, centrale thema's en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Marcus vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Marcus. Dit evangelie is opgebouwd in twee hoofdgedeeltes:

1:1-13

Titel en proloog

1:14-8:26 

Eerste deel: 
Wonderen van Jezus, reacties van de leerlingen, de familie,
de tegenstanders en het volk op Jezus
Vaak wordt het eerste deel verder opgedeeld in drie of meer delen:
bijvoorbeeld 1:14-3:6; 3:7-6:6 en 6:7-8:26.

8:27-16:8

Tweede deel:
Verdere ontwikkelingen vanuit het perspectief van het (komende) lijden
Het tweede deel bestaat uit drie onderdelen:
8:27-10:52: lijdensaankondigingen op weg naar Jeruzalem
11:1-13:37: aankomst en optreden in Jeruzalem
14:1-16:8: het verhaal van Jezus’ lijden en overwinning

16:9-20

Latere toevoeging met een afsluitende reeks verschijningen

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

Plek van deze passage in het geheel

Met deze passage bevinden we ons op de grens tussen het tweede en het derde hoofddeel van het Evangelie volgens Marcus. In het tweede hoofdgedeelte reist Jezus naar Jeruzalem. Onderweg vertelt Hij zijn leerlingen over ‘de weg’ die zij moeten volgen (vgl. Hand. 11:26). De plaatsaanduidingen in 10:1, 10:32 en 10:46 geven het verloop van de reis naar Jeruzalem aan. Jericho (10:46) is de laatste tussenstop voor Jezus’ aankomst in Jeruzalem.

Onze passage (10:46-52) is een schakel tussen 8:27-10:45 en 11:1-13:37. In 8:27-10:45 legt Jezus zijn leerlingen uit dat Hij als messias moet lijden en sterven, en dat Hem volgen vraagt om de bereidheid je leven op te geven. In Marcus 11:1 begint het laatste hoofddeel van het boek, dat handelt over de gebeurtenissen in Jeruzalem: Jezus’ lijden, sterven en opstanding. Marcus 10:46-52 vormt een overgang tussen deze delen.

Het gedeelte waarin Jezus uitleg geeft over zichzelf als lijdende messias (8:27-10:45) wordt omsloten door de genezing van een blinde (8:22-26 en 10:46-52). De fysieke blindheid van deze twee personen staat in verbinding met de geestelijke blindheid van de leerlingen (8:17-21). Het lukt de leerlingen nog niet om in te zien wie Jezus is en het betekent om Hem te volgen. Daarom vertelt Jezus met nadruk en herhaling over zijn lijden en sterven en over wat het betekent om zijn volgeling te zijn. Na deze lessen is het Bartimeüs die dit alles gaat zien en dan het goede voorbeeld geeft. Daarmee stappen we als het ware over de drempel van het laatste deel van het Evangelie.

Na deze gebeurtenissen onderweg in hoofdstuk 10 arriveert Jezus in hoofdstuk 11 bij zijn bestemming: Jeruzalem. Daar vormt een feestelijke intocht de opmaat tot meer confrontaties (hoofdstuk 11-13), uitlopend op Jezus’ gevangenneming en dood aan het kruis (hoofdstuk 14-15) en zijn opstanding uit de dood (hoofdstuk 16).

Eigen accenten Marcus, in vergelijking met Matteüs en Lucas

Deze passage komt ook voor bij de andere synoptische evangeliën (Mat. 20:29-34; Luc. 18:35-43), waarbij in elk eigen accenten gelegd worden.

  • Alleen Marcus noemt de blinde met naam en toenaam: Bartimeüs, zoon van Timeüs. In de versie van Matteüs gaat het over twee blinden (Mat. 20:30, vgl. ook Mat. 9:27).
  • Marcus vertelt uitgebreider dan de anderen hoe Bartimeüs voor Jezus komt te staan. Alleen in Marcus spelen de omstanders hierin een rol (‘Houd moed, sta op, Hij roept u’) en alleen Marcus vertelt dat Bartimeüs zijn mantel afgooit, opspringt en naar Jezus gaat (10:49-50).
  • In Marcus spreekt Bartimeüs Jezus aan met ‘rabboeni’, in Matteüs en Lucas als ‘Heer’.
  • Matteüs vertelt de genezing het meest beknopt. In Lucas staat er nog bij dat zowel degene die genezen was als de omstanders God loofden (Luc. 18:43).

Aantekeningen

Bij vers 46:

  • Jericho: de stad Jericho is de laatste tussenstop op weg naar Jeruzalem (10:32-33). Vandaar is het nog 24 kilometer naar Jeruzalem.
  • een blinde bedelaar [...] Bartimeüs, de zoon van Timeüs: alleen Marcus noemt de naam van deze blinde. De Griekse tekst heeft als volgorde: ‘de zoon van Timeüs, Bartimeüs, een blinde bedelaar’. Dat de toenaam (‘de zoon van Timeüs’) voorafgaat aan de eigennaam (‘Bartimeüs’) is ongebruikelijk. Bovendien betekent het tweemaal hetzelfde, want ‘bar’ is Aramees voor ‘zoon’. Waarom die nadruk op zijn naam? Dat is omdat Bartimeüs in het verhaal een bijzondere functie heeft. Het gaat er niet alleen om dat er een blinde wordt genezen, zoals Jezus zoveel mensen geneest, maar we moeten als lezers ook iets van deze blinde leren. Hij speelt een speciale rol. Daarom wordt hij bij name genoemd.

Bij vers 47:

  • Zoon van David: dit is een titel van de messias. Zoon van David was in die tijd synoniem met messias. Het is opvallend dat Bartimeüs van omstanders hoort dat ‘Jezus van Nazaret’ voorbijkomt (verg. Marc. 1:24 als contrast), maar dat hij Hem aanroept als ‘Zoon van David, Jezus’. Bartimeüs erkent met zijn uitroep dat Jezus de door God beloofde en gestuurde messias is.   
  • heb medelijden: de roep om ontferming wordt in het Oude Testament, vooral in de Psalmen, vaak gericht tot God (Ps. 6:3; 9:14; 25:16; 26:11 etc.). In Marcus 5:19 komt dit Griekse werkwoord ook voor (‘hoe Hij zich over u heeft ontfermd’). Als messias treedt Jezus op namens God en ontfermt zich over de mensen. De messiaanse titel ‘Zoon van David’ en de bede om ontferming/medelijden horen bij elkaar. Bartimeüs heeft niet alleen goed begrepen dat Jezus de messias ook, maar ook hoe Hij messias is: niet met machtsvertoon en militair ingrijpen (zoals velen hadden verwacht) maar vol ontferming.

Bij vers 48:

  • de omstanders: de NBV21 kiest bewust dit woord, zodat het verband tussen vers 48 en vers 49 duidelijk is. De mensen die de blinde eerst de mond proberen te snoeren (vs. 48) spreken hem vervolgens bemoedigend toe (vs. 49). In het Grieks staat in vers 48 polloi, wat vaak vertaald wordt met ‘velen’. Het duidt op de menigte, de groep, of, zoals de NBV21 het typeert, de omstanders.
  • berispten: dit is de negende en laatste keer dat dit werkwoord (epitimaô in het Grieks) in Marcus wordt gebruikt. Dit werkwoord wordt zes keer gebruikt voor Jezus zelf. Jezus spreekt streng tegen de onreine geesten (Marc. 1:25; 3:12; 9:25), de wind (Marc. 4:39), en zijn leerlingen (Marc. 8:30; 8:33). Dit spreken van Jezus laat zijn autoriteit zien, en tegelijk benadrukt Hij steeds dat zijn identiteit als messias geheim moet blijven totdat duidelijk is dat het gekenmerkt zal worden door lijden en sterven en opstanding. De drie gevallen dat anderen in het verhaal iemand berispen, staan hiermee in contrast. In deze gevallen zijn mensen met de beste bedoelingen Jezus’ werk aan het dwarsbomen. Eerst Petrus, die Jezus ‘fel terechtwijst’ wanneer die spreekt over zijn lijden en sterven (Marc. 8:32). Vervolgens de leerlingen die kinderen bij Jezus weghouden en degenen die ze brengen ‘berispen’ (Marc. 10:13). De laatste keer, in Marcus 10:48, de omstanders die Bartimeüs berispen. Steeds willen mensen Jezus beschermen tegen overlast: als messias mag Jezus zeker niet sterven, meent Petrus. Voor kinderen is Hij te belangrijk, en blinde bedelaars moeten Hem al helemaal niet lastig vallen. Steeds zijn het voorbeelden van mensen die het beter denken te weten dan God. In dit geval komt er nog iets bij: als Bartimeüs roept, heeft Jezus net Jericho verlaten en is Hij begonnen aan de laatste etappe naar Jeruzalem. Veel mensen verwachtten misschien dat Hij daar als messias de macht zou grijpen en de stad zou zuiveren van de Romeinen. Een blinde bedelaar moet Hem vooral niet ophouden bij zijn messiaanse opdracht. Jezus laat echter zien: omzien naar wie in nood is, dat ís zijn messiaanse opdracht.

Bij vers 49:

  • houd moed: voor de oproep ‘houd moed’ vgl. Marcus 6:50. Als je beseft dat Jezus, de messias, naar je omziet, kun je moed vatten, hoe je omstandigheden ook zijn.

Bij vers 50:

  • Hij gooide zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus: het lijkt hier alsof Bartimeüs al veranderd is doordat hij weet dat Jezus naar hem omziet. Hij werpt van zich af wat hij heeft: zijn mantel is wellicht zijn enige, en zeker zijn meest kostbare bezit (vgl. Marc. 10:21). Hij komt niet moeizaam overeind, maar springt op en gaat naar Jezus. Dat hij daar, als blinde, hulp bij nodig had, zou je verwachten, maar Marcus vertelt het alsof Bartimeüs vleugels heeft gekregen.  

Bij vers 51:

  • Rabboeni: rabboeni is een Aramese variant van het woord rabbi, dat ‘mijn heer’ of ‘mijn meester’ betekent. Marcus gebruikt de term hier zonder enige toelichting of vertaling. Matteüs en Lucas hebben er een Griekse term, ‘Heer’, voor in de plaats gezet.
  • zorg dat ik (weer) kan zien: het woord dat de man gebruikt, anablepsô, kan betekenen ‘opnieuw zien’ (dan heeft ana specifiek de betekenis ‘opnieuw’) of het kan gewoon ‘zien’ betekenen. In Johannes 9 wordt dit werkwoord gebruikt voor iemand die blind geboren was (Joh. 9:11, 15, 18). In de NBV was in Marcus 10:51 gekozen voor ‘zorg dat ik weer kan zien’, maar wellicht was Bartimeüs ook al vanaf zijn geboorte blind.

Bij vers 52:

  • uw geloof heeft u gered: het woord voor ‘gered’ kan ook ‘genezen’ betekenen. Uw geloof heeft u genezen, betekent dan: u bent genezen dankzij uw geloof. Dit werkwoord geeft in het Evangelie vaak twee lagen aan: de fysieke genezing én geestelijke genezing. Het staat niet los van elkaar: juist door mensen te genezen die in het maatschappelijke leven buiten de gemeenschap staan, laat Jezus zien dat het koninkrijk van God redding en heling brengt. De redding is niet zomaar, maar dankzij pistis, een belangrijk woord in het Nieuwe Testament, dat hier met geloof of vertrouwen kan worden vertaald. Het gaat niet om geloof/vertrouwen in het algemeen, maar specifiek in Jezus als messias, wiens missie niet is om met machtsvertoon politiek orde op zaken te stellen, maar om geestelijke herstel te brengen door ontferming.
  • en hij volgde Hem op zijn weg: Bartimeüs gaat niet ‘zijns weegs’, zoals Jezus hem opdroeg, maar volgt Jezus op zijn weg. Dat is letterlijk de weg naar Jeruzalem, maar vooral geestelijk de weg van navolging. Juist over navolging en leerlingschap en het lijden dat daarvan deel uitmaakt, heeft Jezus in het nu afgesloten deel van het Evangelie uitgebreid gesproken (8:27-10:45). Dat is de weg van elkaar dienen, de minste willen zijn, bereid zijn je leven op te geven. Bartimeüs toont zich hier een ware leerling. Bedenk: Als de genezing méér is dan alleen een fysieke genezing (redding) en het volgen op de weg méér is dan een fysieke weg (navolging), dan ligt het voor de hand dat de blindheid ook staat voor méér dan een concrete blindheid. Geestelijke blindheid staat voor de neiging om Jezus’ rol als messias eigenmachtig in te vullen, blind voor wat God voor ogen heeft.

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.23.0
Volg ons