Hoop
We missen allemaal onze geliefde plekken. Het terras waar je gezellig borrelt met je vrienden. De winkels waar je je verliest in het shoppen. Misschien je werkplek, school of kerk. In een lied van lang geleden, in de 42e psalm, ontmoeten we iemand die ook ver weg is van zijn geliefde plek. Voor hem is dat de tempel in Jeruzalem. Of zoals hij het zelf zegt: het huis van God. Het gemis van en verdriet over die bijzondere plek is groot.
Het lied is eeuwen later nog steeds erg herkenbaar tijdens een corona-lockdown. Maar tegelijk verrast het mij hoe de schrijver omgaat met dit verdriet en gemis. Hij gooit geen ruiten van NS-stations kapot. Journalisten hoeven bij hem niet bang te zijn om aangereden te worden. Nee, hij doet iets anders: hij spreekt zichzelf hoop in.
We lezen tot twee keer toe hoe hij zichzelf hoop inspreekt. Hij zegt:
Wat ben je bedroefd, mijn ziel,
Psalm 42:6
en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God,
eens zal ik hem weer loven,
mijn God die mij ziet en redt.en Psalm 42:12
Nu spreekt God in de Bijbel vaak terug als mensen Hem om hulp vragen. Iemand krijgt dan bijvoorbeeld een woord van God te horen. Soms komt er een profeet die namens God iets bemoedigends zegt. Soms komt een priester met een belofte van God. En in de kerk zijn we gewend om er ook voor elkaar te zijn. Elkaar op te zoeken in goede en slechte tijden. Samen vieren, samen huilen.
Maar in deze psalm horen we geen beloften waar de schrijver zich aan vasthoudt. We lezen niet over mensen die op zijn pad komen. Er verschijnen geen priesters op het toneel en ook de profeten zwijgen. Ook de hemel komt niet in beweging. Hij is alleen. Geïsoleerd van anderen. Ondanks de stilte en eenzaamheid, lezen we tot twee keer toe dat hij zichzelf hoop inpraat. Alsof hij wil zeggen: ‘Als niemand iets zegt, dan zeg ik het zelf wel!’
Waar haalt de schrijver die hoop dan vandaan? Hij zegt: “Eens zal ik God weer loven”. Blijkbaar haalt hij zijn hoop niet uit een ijzersterke vaccinatiestrategie. SMART-doelen komen niet voor in zijn lied. Strategische plannen ontbreken. Wat dan wel? Een diep vertrouwen. Een diep vertrouwen dat het goed komt. Met hem, met zijn situatie. Een vertrouwen dat hij put uit God. Uit de levende God. Die hoop spreekt hij uit. Hij dwingt zichzelf om te blijven leven in de hoop en verwachting dat God redt en hem ziet.
Dat is ook precies de spanning waarmee de psalm eindigt. De psalm heeft een open einde. Aan het einde van deze psalm is het niet ‘Halleluja! Ik heb mijzelf hoop ingepraat en kijk: ik ben weer op mijn geliefde plek!’ Nee, op het einde van de psalm is de schrijver nog steeds ver weg van het heiligdom.
Maar hij is wel vol hoop en vertrouwen dat hij eens weer in de tempel zal zijn om God te loven; zijn geliefde plek. Een vertrouwen dat hij put uit de levende God. Die hoop spreekt hij zichzelf in – en dat mag jij ook jezelf inspreken.
Bram Oudenampsen
Geestelijk verzorger bij het VU UMC. Hiervoor werkte hij voor het Nederlands Bijbelgenootschap als medewerker Bijbelgebruik.