Wat zegt de Bijbel over Satan?
Tegenstander van God
Volgens Job 1:6 is Satan een van Gods engelen. Engelen zijn er om Gods wil uit te voeren, maar ze kunnen ook in opstand komen. En Satan komt in opstand!
De naam Satan komt van het Hebreeuwse woord voor ‘tegenstander’ en ‘aanklager’. In drie teksten in het Oude Testament wordt dit woord als naam gebruikt:
- In 1 Kronieken 21 is Satan de engel die ervoor zorgt dat David alle sterke mannen in Israël gaat tellen, ook al wil God dat niet.
- In Job 1-2 en Zacharia 3:1-2 hoort Satan bij een groep hemelse raadgevers. Hij probeert een gelovige tegenover God te beschuldigen.
In het boek Job zorgt Satan voor alle ellende die Job overkomt. Hij krijgt van God toestemming om Jobs geloof te testen, maar hij moet hem wel in leven laten (Job 2:6).
In het laatste hoofdstuk van het boek Job komt Satan niet meer voor: uiteindelijk heeft God toch het laatste woord.
Satan in het Oude Testament
In het Oude Testament
In het Oude Testament komt Satan dus maar in een paar teksten voor. Maar vanaf de tweede eeuw voor Christus kwam er meer belangstelling voor deze figuur. Hij werd steeds meer gezien als tegenstander van God en heerser over het rijk van de duisternis.
Satan in het Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament
Kiezen tussen Christus en Satan
Volgens het Nieuwe Testament moeten mensen een keuze maken bij wie ze willen horen: bij Christus en het rijk van het licht, of bij Satan en het rijk van de duisternis (bijvoorbeeld Johannes 1:4-13).
Het boek Openbaring vertelt over de laatste strijd tussen God en deze tegenstander. Ook hier overwint God uiteindelijk, maar pas na een hevig gevecht tussen God en Satan (Openbaring 20:7-10)