Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Twintig jaar Naardense Bijbel en tien jaar Bijbel in Gewone Taal

Elke dag een stukje vertalen, Hebreeuws of Grieks of allebei. Zo is het bij mij begonnen. Eerst voor puur plezier of ter inspiratie, vervolgens ook voor de zondagse diensten waarin ik voorging. Af en toe losbladige publicaties van het vertaalde in een soort werkschrift dat ‘De Eerste Lezing’ heette. Toen was er een ondernemende, moedige collega, die vond dat daar wel een complete Bijbel van kon komen.

Uiteindelijk, in 2004, kon die collega, Jan F. de Vlieger, namens zijn uitgeverij Skandalon De Naardense Bijbel (NB) presenteren, genoemd naar Naarden vanwege de gewelfschilderingen die in 1519 in de Grote of Sint-Vituskerk zijn aangebracht. Ik ben geen predikant geweest in Naarden, maar wel in het daartegenaan leunende Bussum, en zeker in die jaren zijn die schilderingen inspirerend geweest bij het vertalen van de Bijbelse teksten.

Bijbelvertalen doe je niet als eerste en enige. Vele al bestaande vertalingen hebben bijgedragen aan de Naardense. Vele mensen, al dan niet in werkgroepjes of Bijbelkringen, hebben meegedacht, maar voor het eindresultaat tekende ik in 2004 en nog steeds. Ik sta geheel achter de NB en zijn uitgangspunten, maar ik val er niet mee samen. De Bijbel vertalen kan, en moet zelfs, vind ik, op véle en verschillende manieren. Ik kan genieten van heel ander vertaalwerk van anderen, en ik veroorloof mij graag om mijn eigen werk niet altijd het mooiste en het beste te vinden. Ook de Naardense Bijbel is niet altijd en overal voor alles de beste Bijbelvertaling.

‘Eerst even een frikandel’

De pastoor van de Utrechtse rooms-katholieke kathedraal zei me een keer: ‘Ik vind jouw vertaling van de psalmen heel mooi en ik doe er heel veel mee. Maar als iemand nou héél erg ziek is, lees ik liever voor uit m’n gewone psalmboek!’ Ik dacht: dat is een wijs man; die moet bisschop worden! En jawel, inmiddels is hij opperherder van het bisdom ’s-Hertogenbosch. Ik was een keer uit eten in een Amsterdamse gelegenheid waar een vriend-van-een-vriend de topkok was. Na ons eten zat ook zijn dienst erop en wandelden we met z’n drieën richting Centraal Station. Tot mijn verbijstering hield de topkok stil bij een snackbar, en zei: ‘Eerst even een frikandel; dat doe ik elke avond.’ Ter toelichting zei hij: ‘Ik ben ook maar een mens!’ Ik voel mij verwant met hem als ik weer eens moet uitleggen dat ik (ook) houd van de Bijbel in Gewone Taal (BGT) en die graag gebruik, dat ik alle Bijbelvertaalwerk van Huub Oosterhuis prachtig vind, en dat ik soms vind dat het veel gesmade Het Boek de betere vertaalkeuzes heeft.

Ik ben een kind van de Statenvertaling en de NBG 1951. Waar het dienstig was heb ik in mijn loopbaan ook eigen vertaalwerk gebruikt, maar mijn favoriete voorleesbijbel was altijd de Willibrordvertaling, zeker vanaf 1995, toen de herziene versie verscheen. Ik heb nooit begrepen waarom het protestantse kerkvolk, dat vanaf 2004 en masse viel voor de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), in de vele jaren daarvóór nooit is gevallen voor de Willibrordvertaling. Toch nog een onberedeneerde papenvrees voor deze oecumenisch-katholieke Bijbel? Ik denk het. Jammer.

Welke voorleesbijbel?

In 2004 verschenen enkele weken na elkaar de Nieuwe Bijbelvertaling en de Naardense Bijbel. Een jaar later werd ik emeritus, en sindsdien maak ik als gastvoorganger en interimpastor mee wat kerkenraden her en der als voorleesbijbel aanbieden. Meestal is het naar keuze een van de twee vertalingen uit 2004. Ik kies vaak de Naardense Bijbel, maar niet altijd. Een lieve dame verwijtend aan de deur: ‘U hebt zich niet bij de Naardense Bijbel gehouden!’ Soms vind ik, vooral in de profeten en de brieven, de Naardense Bijbel te bot en te hoekig om goed voor te (laten) lezen, dus dan kies ik voor de NBV(21), of, waar dat mag, voor de Herziene Statenvertaling.

Het concordante vertalen dat de Naardense Bijbel vertegenwoordigt (eendere woorden en woordstammen eender vertalen, en verschillende verschillend) heeft voor- en nadelen. Een groot voordeel is volgens mij dat zo kernwoorden komen bovendrijven. Dat kan vooral van belang zijn in studeerkamer en leerhuis. Een nadeel is dat de tekst er voor de voorlezing niet altijd soepeler van wordt. Ik heb nu eenmaal een soort grondtekst-in-het-Nederlands willen afleveren; zeker als de grondtekst stroef is, is mijn vertaling het ook. ‘Letterlijk’ vertalen, zoals de volksmond het wel noemt (het zou beter ‘woordelijk’ kunnen heten) is voor mij niet de hoogste vorm van kunst; ‘vrij’ vertalen is veel moeilijker, en dus hoger te waarderen. In vrije goed-Nederlandse vorm kunnen zeggen wat er ‘letterlijk’ staat, dát is een kunst!

‘Eigenlijk staat er …’?

Ik heb collega’s (te) vaak na een Schriftlezing uit de NBV in preken horen zeggen: ‘Eigenlijk staat hier wat ánders!’ Zo’n opmerking vind ik er homiletisch en didactisch helemaal naast. Je neemt ineens afstand van een zojuist gedane Schriftlezing en beweert nu vanuit een geleerd torentje dat die Schriftlezing valsheid in geschrifte pleegt: er staat niet wat er ‘eigenlijk’ staat! Had dan een vertaling gekozen waarin wél staat wat er volgens jou eigenlijk staat, denk ik dan, op z’n minst bij de tekstlezing vlak vóór de preek! Ik heb dat Gerrit de Kruijf, die meestal uit de NBG 1951 voorlas, een aantal keren zien en horen doen: uit de Willibrord, of uit de Naardense. ‘Vandaag vind ik die vertaling duidelijker’ zei hij erbij. Maar het zinnetje ‘Eigenlijk staat er’ suggereert ook dat het meest letterlijke ook het meest wáre is. En daar geloof ik helemaal niet in. Wat iets ‘eigenlijk betekent’ staat vaak niet in een letterlijke vertaling. ‘Vrij’ vertalen is voor mij naar beste kunnen de ‘geest’ van de letters naar buiten brengen. En dat is een grotere kunst dan letterlijk vertalen, zoals ík heb gedaan. Markus, een tijding van vreugde van Marie H. van der Zeyde is voor mij het mooiste voorbeeld van weldoordacht vrij vertalen: in alle vrijheid zo precies mogelijk trachten te zeggen wat de heilige woorden en zinnen ‘eigenlijk’ betekenen. In dit Marcusjaar lees ik, waar men het mij toestaat, het evangelie bij voorkeur voor uit de vertaling van Marie, tot ieders stichting trouwens.1

Duidelijke spreektaal

Toen in de jaren vóór 2014 de BGT werd aangekondigd, was ik aanvankelijk een beetje sceptisch. Hoezo ‘in gewone taal’? Was de NBV dan niet geschreven in gewone taal? In welke taal dan wél? Een ‘Bijbel voor iedereen’: was de NBV er dan niet voor iedereen gekomen? Maar reeds de eerste proefvertalingen in Met Andere Woorden overtuigden mij. De gehanteerde formule: geen moeilijke woorden gebruiken en geen ingewikkelde zinnen maken, maar vooral korte hoofdzinnen, heeft geleid tot heldere en soepele taal. ‘Redeneringen’ (vooral die van Paulus) worden stap voor stap gebracht.

Ik vroeg me af: wát maakt nou dat de BGT zo anders klinkt dan de NBV(21)? En ineens wist ik het: de NBV schrijft schrijftaal en de BGT spreekt spreektaal, duidelijke spreektaal, en komt daarmee heel dicht bij het oorspronkelijke Hebreeuws en Grieks: spreektaal, ‘roepende’ zinnetjes die kort en krachtig duidelijk zijn.

Ik ga vaak voor in Lutherse kerkdiensten. Daar zijn altijd drie Schriftlezingen: als eerste een oudtestamentische, die thematisch te maken heeft met de derde lezing, die uit de evangeliën. Tussen die twee in staat altijd een epistel, een nieuwtestamentische lezing uit de Handelingen, de brieven of Openbaring – vaak zonder verband met de twee andere lezingen. Ondanks m’n twijfels over zo’n ‘tussenlezing’ zonder (bedoeld) verband met de andere twee, houd ik me eraan. Wat een zegen als zo’n stukje uit een redeneerbrief van een heilige apostel, voorgelezen uit de BGT, op eigen benen kan staan! Dan komt het echt binnen en is het niet overbodig. Lutherse diensten beginnen ook vaak met een gelezen of gezongen openingsantifoon. Zo’n tekst moet stáán, geen droedel van woorden zijn. De BGT levert openingsteksten en ‘verzen voor het evangelie’ af in korte en krachtige zinnen, in uitnodigende taal. Verfrissend is het ook om in plaats van ‘Israël en de volkeren’ (voor vakmensen wel duidelijk) nu eens te horen ‘Joden en niet-Joden’, en in plaats van ‘het koninkrijk Gods’ ‘de nieuwe wereld’. We hebben het nódig om bij ‘het koninkrijk Gods’ ook ‘de nieuwe wereld’ of ‘de wereld overnieuw’ te leren zeggen.

Toen de BGT in 2014 verscheen, was ik er blij mee. Ik nam mij voor om die veel te gaan gebruiken. In de praktijk heb ik me daar niet altijd aan gehouden, mede omdat mij nog nergens de BGT als te gebruiken Bijbelvertaling is aangeboden; dus moet ik dan veel uitleggen, waar ik niet altijd zin in of tijd voor heb. Ik heb de indruk dat de BGT nog niet erg bekend is, of – erger nog – indien al bekend, niet als volwaardig beschouwd wordt. Misschien moet het Nederlands- Vlaams Bijbelgenootschap voor zijn eigen BGT nog wat zendingswerk verrichten. De BGT is het waard!

Of ik nog wensen heb als het mogelijk tot een herziene BGT komt? Niet veel, behalve dat er een uitvoering komt als de Duitse BasisBibel, met niet-uitgevulde tekstkolommen en dus meer wit achter de woorden. Dat bevordert een rustige voorlezing en zo mogelijk, net als in het Duitse voorbeeld, kanttekeningen op de bladzijden. Ik weet het: dat kost meer papier, het wordt een dikker boek, maar ook dat is de BGT waard.

Bijbelgenootschap, hou vol!

Pieter Oussoren (1943) werd in 1972 predikant van de Hervormde gemeente van Koog aan de Zaan en Zaandijk en diende vervolgens verschillende Hervormde en Lutherse gemeentes. Uit zijn werkvertalingen voor de eerstvolgende kerkdiensten kwam de Naardense Bijbel voort, waarvan in 2024 de dertiende en voorlopig definitieve druk verscheen. Hij werkt nu aan een vertaling van de Septuaginta, de voorchristelijke Griekse vertaling van het Oude Testament.

Vakblad Met andere woorden

Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.

Lees meer

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.3
Volg ons