Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Een nieuwe kijk op een patriarch

Het boek Tobit is een pareltje van bijbelse vertelkunst. Verhalen werden in de oudheid vaker voorgelezen voor de groep dan gelezen door de enkeling, en ik kan me bij dit boek voorstellen dat de groep ademloos heeft zitten luisteren naar het verhaal. En soms ook heeft zitten gniffelen. Misschien kwamen er ook wel tranen. Hoe hebben we dit boek in de revisie aangepakt?  

Samenvatting

Het boek Tobit is een prachtig literair werkje, vol dwarsverbanden, gespiegelde scènes en knipogen naar het Oude Testament. Het boek is tevens een goede illustratie van de aanpak van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) en hoe die in de revisie nog wordt aangescherpt. Op het niveau van de taal biedt de NBV een tekst in natuurlijk Nederlands. Stijl- en tekstkenmerken worden zichtbaar in de vertaling, en de revisie scherpt dat aan. En de achterliggende cultuur – zo anders dan de onze – krijgt nog nadrukkelijker de ruimte. Dit artikel geeft een indruk van het revisiewerk.  

Tobit als illustratie van de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling 

De deuterocanonieke boeken zijn niet de meest gelezen delen van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), maar aan de revisie ervan wordt niet minder zorg besteed dan aan die van de canonieke boeken. Het boek Tobit is relatief vroeg gereviseerd en was in zekere zin een proefpolder. In dit artikel wil ik aan de hand van dit boek laten zien wat gebleven is en wat veranderd is in de NBV-revisie (die ik verder afkort als NBVR). 

Genre en vertaalstijl  

Wat is Tobit voor een soort boek? Die vraag betekent vragen naar het genre. Voor een vertaling is dat wezenlijk. Een brief van een apostel vraagt om een andere stijl en een ander woordregister dan de spreekwoorden van het boek Spreuken. Dat is het uitgangspunt van de NBV geweest en dat is in de NBVR niet veranderd. Tobit is een vertelling. Het wordt ook wel een legende genoemd. Dat vraagt dus een rustige, onderhoudende toon in de vertaling. Daarbij moet de vertaler erop letten dat er ook gebeden, vermaningen en een testament in voorkomen. Die stellen weer andere eisen, bijvoorbeeld een wat meer gedragen woordgebruik. Als de vader en de schoonvader van Tobias een welkomst- of afscheidswoord spreken, gaat het er plechtig en breedsprakig aan toe. Daar moet de vertaler deze patriarchen ook rustig de tijd voor geven. 

Verhaallijnen 

Hoe loopt het verhaal? Tobit wordt in hoofdstuk 1 gepresenteerd als een Israëliet uit het Tienstammenrijk die naar Assyrië is gevoerd, maar daar zijn God en diens geboden trouw blijft. De tragiek is dat hij juist door een goede daad voor een weggevoerde volksgenoot blind wordt. Het verdriet overmant hem zo dat hij God bidt om te mogen sterven (3:6).  

Nu wordt een tweede verhaallijn ingezet: in Medië, zo’n zeshonderd kilometer verderop, lijdt een zekere Sara ook ondragelijk. Ze was al aan zeven mannen uitgehuwelijkt en telkens wordt de bruidegom in de huwelijksnacht door een jaloerse demon vermoord. Beschuldigd dat zij het zelf is die deze mannen ombrengt, wil zij zich verhangen, maar bedenkt op tijd dat dit schande over haar oude vader zal brengen (3:10). Ook zij bidt dat God haar van het aardse bestaan bevrijdt. We kunnen dus spreken van parallel lives. De camera zwenkt nu naar boven, naar de troon van God. Deze twee rechtvaardigen moeten geholpen worden. God zendt zijn engel Rafaël om hen beiden te genezen, te bevrijden: Tobit van zijn blindheid en Sara van de boze geest Asmodeüs, die alles naar de ratsmodee laat gaan (3:16-17).

Vervolgens zwenkt de camera weer naar Tobit. Hij is niet zo verdrietig dat hij het geldbedrag vergeet dat hij eens bij een relatie in Medië, Gabaël, in bewaring heeft gegeven. Als God zijn gebed serieus neemt, moet zijn zoon Tobias wel van dat geld weten. Hij stuurt hem op pad, natuurlijk met de nodige informatie, maar als een goede Joodse vader ook met vermaningen om God en zijn geboden trouw te blijven (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 wordt een reisgezel gevonden in de figuur van Azarias, die niemand anders is dan de vermomde engel Rafaël. In de volgende hoofdstukken gaan de engel en de jongen op pad, en dan kruisen de verhaallijnen van Tobit en Sara elkaar voor het eerst (althans op aarde): de bijna alwetende engel zegt dat ze kunnen overnachten bij Raguel en Edna, de ouders van Sara. Hij treedt daarbij ook als huwelijksmakelaar op, wat vrijwel onmiddellijk resulteert in een verbintenis van Tobias en Sara. Het gaat deze keer in de huwelijksnacht goed omdat Rafaël aan Tobias leert hoe hij de vis die hij onderweg heeft gevangen, kan gebruiken als een helende kracht: ‘Verbrand het hart en de lever van de vis en de demon zal vluchten.’ Zo gezegd, zo gedaan (hoofdstuk 8). Tobias viert veertien dagen zijn bruiloftsfeest en stuurt ondertussen Rafaël naar Ekbatana, verderop in Medië, om het geld op te halen (hoofdstuk 9). Daarna vertrekt het jonge stel naar huis (hoofdstuk 10). Tobias gaat alvast met Rafaël vooruit en weet met de gal van de vis als medicijn het licht terug te brengen in de ogen van zijn vader. Een roerend tafereel wordt geschetst als Tobias zijn bruid aan zijn ouders voorstelt (hoofdstuk 11). Wel is er grote schrik als reisgezel Azarias zich bekendmaakt als een engel (hoofdstuk 12), maar uiteindelijk winnen de dankbaarheid en de lofprijzing het (hoofdstuk 13). Met de laatste woorden van Tobit en een bericht over de dood van Tobias eindigt het boek (hoofdstuk 14).

Hoofdpersoon en queeste 

J.P. Fokkelman stelt in zijn boekje Vertelkunst in de bijbel een aantal fundamentele vragen die als sleutels bij een verhalende tekst gebruikt kunnen worden. 

De eerste vraag is: ‘Wie is de held, de hoofdpersoon van het verhaal?’ Dat lijkt makkelijker te beantwoorden dan het is. In ons geval: is het de vader Tobit of de zoon Tobias? Ze krijgen van de auteur ongeveer evenveel aandacht. De inzet (1:1) doet vermoeden dat de schrijver Tobit als hoofdpersoon ziet: ‘Dit is de geschiedenis van Tobit …’ Maar met deze vraag is meteen een ander thema ter discussie gesteld: de verhouding van vader en zoon. Hun namen lijken ook erg op elkaar. Hun voorkomen ook. Zo vader zo zoon, geldt hier. Dat wordt in het verhaal ook herhaaldelijk opgemerkt (7:2, 9:6).  

Fokkelmans tweede vraag is: ‘Waarin bestaat de queeste?’ Een goed verhaal heeft iets van een zoektocht: mensen willen iets, zoeken iets, proberen iets te vinden of te bereiken. Wat? Dat is de vraag naar de queeste. Wordt de graal gevonden? Krijgen ze elkaar? In Tobit is sprake van een dubbele queeste, die van de oude Tobit en de jonge Sara. Beiden vragen of God hen weg wil nemen uit het leven. Dat doet God niet. Ze vragen de dood, maar krijgen het leven. Daarachter ligt nog weer de queeste van Tobias: zal hij de goede woorden die Tobit tegen hem heeft gesproken ter harte nemen? Is Tobias een goede zoon die in de voetsporen van zijn vader gaat en de Tora hooghoudt? 

Anders dan in onze literatuur wordt de plot hier al vroeg uitgelegd. Aan het eind van hoofdstuk 3, net nadat Tobit en Sara gevraagd hebben te mogen sterven, wordt verteld dat God zijn engel Rafaël stuurt om beiden te genezen. Wij zouden zeggen: op deze manier haal je de spanning eruit. Laat de lezer pas aan het eind ontdekken dat die Azarias een engel is. Misschien is het verschil met de Oudheid dat de luisteraar van toen het verhaal vaker hoorde. Het luistergenot zat niet zozeer in de ontknoping – die kende je na zoveel keer luisteren wel – maar in de manier waarop het verhaal zich ontvouwde

Parallellie  

Het boek Tobit is kunstig gecomponeerd. Lijnen worden getrokken en bij elkaar gebracht. Er speelt zich veel af op aarde, maar wat er in de hemel beraadslaagd wordt, geeft de doorslag. Een engel en een demon doen mee. En ook een hondje en een vis. Om de lijnen goed bij elkaar te krijgen heeft de schrijver de levens van Tobit en Sara geparallelliseerd en gelijktijdigheid aangebracht.  

De parallellisering is mooi uitgedrukt in hoofdstuk 3. In de revisie ontdekten we dat er winst viel te behalen met het concordant vertalen van de woorden van Tobit en Sara. Ik zet hieronder NBV en NBVR naast elkaar: 

NBV 

 Tobit: 3:6 Doe daarom met mij wat u wilt, gebied toch dat mijn levensadem wordt teruggenomen. Dan word ik tenminste verlost van dit aardse bestaan en verga ik tot stof. Ik kan maar beter sterven dan dat ik nog langer moet leven, want de leugenachtige verwijten die ik heb moeten aanhoren, hebben me diep gegriefd. Ach Heer, gebied toch dat ik van deze ellende word bevrijd en laat me naar mijn eeuwige rustplaats gaan. Wend uw blik niet van me af, Heer, want het is beter dat ik sterf dan dat ik in ellende moet leven en me vals moet laten beschuldigen.’  Sara: 3:13Bevrijd me toch van deze wereld, laat me nooit meer zo worden beledigd.

NBVR 

 Tobit: 3:6 Doe daarom met mij wat u wilt, gebied toch dat mijn levensadem wordt teruggenomen. Dan word ik tenminste verlost van dit aardse bestaan en verga ik tot stof. Ik kan maar beter sterven dan dat ik nog langer moet leven, want de leugenachtige beledigingen die ik heb moeten aanhoren, hebben me diep gegriefd. Ach Heer, gebied toch dat ik van deze ellende word bevrijd en laat me naar mijn eeuwige rustplaats gaan. Wend uw blik niet van mij af, Heer, want liever sterf ik dan dat ik in ellende moet leven en me moet laten beledigen.’  Sara: 3:13Verlos mij toch van dit aardse bestaan, zodat ik geen beledigingen meer hoef aan te horen.

Wat binnen het kader cursief staat, is in het geding. Sara bidt om verlost te worden van dit aardse bestaan (apoluthênai me apo tês gês) en daarin gebruikt ze dezelfde kernwoorden als Tobit (hopôs apoluthô apo prosôpou tês gês). Op die manier hoeft ze geen beledigingen meer aan te horen (akouein […] oneidismous), en opnieuw zegt ze het dan met woorden die Tobit in de mond heeft genomen, zelfs al twee keer. Concordantie is hier een middel om het parallellisme zichtbaar te maken. 

Gelijktijdigheid 

De verteller verknoopt de levens van Tobit en Sara ook nog op een andere manier: hij laat ze gelijktijdig optreden. Ook al hebben ze nog niets met elkaar te maken – ze wonen zeshonderd kilometer uit elkaar – toch laat de schrijver zo al heel subtiel weten dat hun beider verhalen niet toevallig samen worden verteld. Op het moment dat Tobit in tranen aan God vraagt om hem weg te nemen, bidt Sara God om hetzelfde. In hoofdstuk 3 bieden de verzen 10, 11, 16 en 17 tijdsaanduidingen die hun klokken gelijkzetten. In de NBVR wordt dat scherper weergegeven dan in de NBV. Vergelijk: 

NBV

10 Huilend van verdriet vluchtte Sara naar de bovenverdieping van haar vaders huis …   11 Ze ging naar het raam, hief haar handen omhoog en bad: …   16 De gebeden van Tobit en Sara vonden op hetzelfde moment gehoor voor de troon van God.  17 … Op het moment dat Tobit van de binnenplaats zijn huis binnenging, ging Sara, de dochter van Raguel, van de bovenverdieping naar beneden. 

NBVR 

10Diezelfde dag nog vluchtte Sara huilend van verdriet naar de bovenverdieping van haar vaders huis …  11Meteen op datzelfde moment ging ze naar het raam, hief haar handen omhoog en bad: …  16Meteen op datzelfde moment vond zowel het gebed van Tobit als dat van Sara gehoor voor de troon van God.  17… [nieuwe alinea] Precies op datzelfde moment ging Tobit van de binnenplaats terug zijn huis in en kwam Sara, de dochter van Raguel, van de bovenverdieping naar beneden. 

Dat Tobit en Sara op hetzelfde moment hetzelfde meemaken is een signaal naar de lezer/hoorder: deze figuren hebben wat met elkaar, deze draden komen vast nog bij elkaar. Maar de verbinding loopt via de hemel. God hoort hun gebeden en hij stuurt de engel Rafaël om beiden te genezen.  

De hier geboden vertaling leek ons als team een verbetering. De eerste tijdsaanduiding van de vier, in vers 10, wordt conform de brontekst expliciet benoemd en voorop geplaatst: ‘Diezelfde dag nog’ (en têi hêmerai ekeinêi). Dan volgen de identieke tijdsaanduidingen van de verzen 11 en 16: ‘Meteen op datzelfde moment’ (en autôi tôi kairôi). Zij worden ook in de vertaling identiek weergegeven, niet omdat de herhaling van de brontaal per se moet worden overgebracht, maar omdat in deze verzen toegewerkt wordt naar de climax van vers 17: ‘Precies op datzelfde moment’ (en ekeinôi tôi kairôi). 

Dat is het moment waarop God zijn engel stuurt. Het gaat hier dus niet om de gelijktijdigheid van Tobit en Sara zonder meer, het gaat om hun beider gelijktijdigheid met Gods zending van Rafaël. Er ontstaat een driehoek met de top in de hemel. De lezer/hoorder mag erop vertrouwen dat het nu goed komt met deze gekwetste zielen.  

Een patriarchaal boek 

Tobit is een patriarchaal boek. We zouden het ook seksistisch en vrouwonvriendelijk kunnen noemen. Dat geldt voor grote delen van de Bijbel. We kunnen het leuk vinden of niet – ik vind het niet leuk – maar het is zo. We bewijzen de Bijbel ook geen dienst door hem aan te passen aan onze morele standaarden. Hooguit laden we de verdenking van de buitenwacht op ons dat we de zaak wat verdoezelen. Daarin zou men dan ook nog gelijk hebben.  

Vrouwen komen wel voor in Tobit: Anna, de vrouw van Tobit, Sara, de bruid van Tobias en Edna, zijn schoonmoeder. Toegegeven, Anna staat haar mannetje. Maar aan Sara wordt op het cruciale moment van het huwelijksaanzoek niets gevraagd. Zij wordt uitgehuwelijkt.  

In 10:10 gaat het bruidspaar naar Nineve. Tobias moet hoognodig terug naar zijn ongeruste ouders en Sara gaat natuurlijk mee. Dat betekent dat haar vader haar overdraagt aan haar man. Tot nu toe was haar vader verantwoordelijk voor haar en had hij zeggenschap over haar, maar vanaf dit moment is dat haar man. Zo ging het en zo gaat het nog in grote delen van het Midden-Oosten. In 10:10 staat ze eenvoudigweg op één lijn met de slaven, het vee en de spullen die haar vader aan haar man overdraagt. De brontekst gebruikt voor deze overdracht van vrouw en bezit één werkwoordsvorm. Maar de NBV differentieert hier, wellicht vanuit het besef: vrouw en bezit behoren toch tot verschillende categorieën? Vandaar respectievelijk ‘toevertrouwen’ en ‘geven’. De NBVR laat het patriarchale karakter van de tekst staan en ruimt het pijnpunt voor de moderne lezer niet op. Daarmee zet ze in principe geen nieuwe lijn uit, maar grijpt ze terug op een basisprincipe van de NBV: culturele verhoudigen die achter de brontekst liggen moet je niet wegwerken: ‘In deNieuwe Bijbelvertaling (NBV) is de historische en socio-culturele achtergrond van de brontekst in de vertaling […] bewust herkenbaar gehouden. Dit principe wordt in de NBVR alleen consequenter toegepast dan in de NBV. Dit is het resultaat: 

NBV

Toen vertrouwde Raguel Sara aan Tobias toe en gaf hij hem de helft van zijn bezit: … 

NBVR

Toen droeg Raguel Sara aan Tobias over, en met haar de helft van zijn bezit: … 

Een ander voorbeeld is 1:9. Ik geef het in drie kolommen. Allereerst de Griekse tekst zo letterlijk mogelijk vertaald, daarnaast de NBV en de NBVR. 

Letterlijke vertaling

Toen ik een man was geworden, nam ik een vrouw uit het zaad van ons vadergeslacht en verwekte uit haar een zoon en noemde zijn naam Tobias. 

NBV

Toen ik volwassen was, trouwde ik met een vrouw uit mijn eigen familie. Ik kreeg bij haar een zoon, die ik Tobias noemde. 

NBVR

Toen ik volwassen was, trouwde ik met een vrouw uit mijn vaders familie. Ik kreeg bij haar een zoon, die ik Tobias noemde. 

De schrijver typeert zijn hoofdpersoon als een man (anêr) met een zoon (huios) die optreedt als een echte patriarch. We zien het aan drie trekken: 1. Hij neemt een vrouw (elabon gunaika), dat wil zeggen: de vrouw is object, voorwerp en geen meewerkend voorwerp. 2. Hij neemt een vrouw uit de familie van zijn vader (ek tou spermatos tês patrias hêmôn). 3. Tobit verwekt (egennêsa) een zoon, en dat klinkt anders dan zoals wij het zouden zeggen: ‘Tobit en Anna krijgen samen een zoon.’ In de NBV blijft het patriarchale karakter van de tekst onderbelicht.  

We hebben hier als vertaalteam wel even over gestoeid. Hoe kun je de brontekst recht doen terwijl je een vertaling in natuurlijk Nederlands houdt? Zelf had ik nog duidelijker het patriarchale karakter van de brontekst willen uitdrukken, maar dat haalde het niet. ‘Trouwen met’ is in ons Nederlands toch gangbaarder en dus gewenster dan ‘een vrouw nemen’ of ‘een vrouw trouwen’. De NBV, en ook de NBVR, heeft natuurlijk alle kenmerken van een compromis met de sterke en de zwakke kanten daarvan. Daar moet je mee kunnen werken, anders moet je de klus in je eentje doen, wat ook zo zijn nadelen heeft. In elk geval is het patriarchale karakter van de tekst duidelijker geworden door de gereviseerde vertaling: ‘uit mijn vaders familie’.

Een patriarchaal boek dus. Patriarchaal denken zien we tegenwoordig als een foute ideologie die de mensheid en de menselijkheid niet dient. Vrouw en man komen beiden niet tot hun recht. We moeten het in Tobit niet rechtbreien. Gewoon laten staan en bedenken dat wie alleen maatschappelijk en politiek correcte teksten wil lezen een klein bijbeltje overhoudt. Überhaupt een klein boekenkastje. Maar deze vertelling maakt wel duidelijk dat mensen nooit samenvallen met hun ideologie. In een patriarchale samenleving kunnen milde, sympathieke vaders voorkomen en in een egalitaire maatschappij harde, machtsbeluste ouders. Tobit is een hartelijke, sensitieve man en dat geldt ook voor Tobias’ schoonvader, Raguel. En ook voor Tobias zelf.  

Een goed voorbeeld hiervan is de hartelijke manier waarop Tobit zijn schoondochter Sara in zijn huis ontvangt: 

‘Welkom, dochter, moge het je goed gaan. Gezegend is je God, die jou bij ons heeft gebracht. Gezegend is je vader, gezegend is mijn zoon Tobias en gezegend ben jij, mijn dochter. Wees welkom in het huis dat nu ook jouw huis is. Ik wens je gezondheid, veel zegen en veel vreugde toe. Welkom, dochter.’  

Tobit 11:17, NBVR

Op zo’n ontvangst zullen nog steeds vele schoondochters met recht en reden jaloers zijn. 

Familie 

Wie als eenentwintigste-eeuwer het boek Tobit leest, ervaart beurtelings momenten van herkenning en vervreemding. Dat ouders bezorgd zijn om hun kinderen die een grote reis maken herkennen we, de vreugde die om een pasgetrouwd stel hangt ook. Maar de manier waarop het huwelijk tussen Tobias en Sara tot stand komt niet. Ik noemde al de patriarchale setting ervan. Maar er is nog iets wat ons bevreemdt: het endogame karakter van dit huwelijk. Met dit woord bedoelen de antropologen ‘trouwen binnen de familie’. Het komt in het Midden-Oosten nog steeds voor. De ouders zoeken een geschikte huwelijkskandidaat voor hun dochter bij voorkeur in de familiekring. Een neef bijvoorbeeld. De voordelen zijn dat het bezit binnen de familie blijft en dat men de levenssfeer en de codes van de schoonfamilie al kent. De nadelen ervan hoef ik westerlingen niet uit te leggen. 

In het boek Tobit gaat het ook zo. Tobias krijgt het expliciet van zijn vader te horen, voor hij op reis gaat: ‘Trouw alleen met iemand uit de familie van je vader. Kies beslist geen vrouw van buiten de stam van je vader, want wij stammen af van profeten’ (4:12, NBVR). Opvallend is  dat Tobit dit als een regel van de Tora doorgeeft. Maar die is daarin niet te vinden, hooguit de voorbeelden van de aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob, die ook binnen de familie trouwen. Voor Sara, de dochter van Raguel, wordt deze regel wel een probleem: op een gegeven moment, als er al zeven echtgenoten zijn omgekomen, zijn de kandidaten op. Alleen Tobias is er nog. 

Het endogame karakter van de tekst wordt in de NBVR consequenter tot uitdrukking gebracht. Edna, Sara’s moeder, zegt bij haar afscheid van het bruidspaar tegen haar schoonzoon Tobias: ‘Vanaf nu ben ik je moeder en is Sara je vrouw’ (10:12). Zo klinkt het althans in de NBV. Maar in het Grieks wordt Sara hier Tobias’ adelfê genoemd. We menen de brontekst meer recht te doen door te vertalen: ‘Vanaf nu ben ik je moeder en is Sara als een zus voor je. Het klinkt vreemd voor ons, alsof een zus je meer waard is dan je vrouw, maar voor de oosterling zijn familiebanden nu eenmaal het allerbelangrijkst. Als koning Artaxerxes in het boek Ester (d.w.z. in de deuterocanonieke, Griekse versie van dit boek) zijn vrouw geruststelt als ze zonder geroepen te zijn voor hem verschijnt, zegt hij: ‘Ik ben toch als een broer voor je’ (Ester D9, NBVR). Een vrouw liefhebben alsof het je eigen zus is: dat moet een goed huwelijk zijn.  

In de NBVR hebben we familierelaties of relaties waarvoor familietermen gebruikt worden, duidelijk willen laten uitkomen. Dat is soms lastig omdat het in het Nederlands ook niet potsierlijk moet klinken. Tobit 7:11 was een puzzel. Het gaat hier om de woorden van Raguel, de toekomstige schoonvader van Tobias, die toestemt in het huwelijk.  

Letterlijke vertaling

Neem je zuster. Vanaf nu ben jij haar broer en zij jouw zus; 

NBV

Neem haar tot vrouw. Vanaf nu ben jij haar man en is zij jouw vrouw; 

NBVR

Neem haar, je verwante, tot vrouw. Vanaf nu zal jij voor haar als een broer zijn en zij voor jou als een zus; 

Het gaat hier om de vraag hoe je het Griekse woord adelfos vertaalt. Als familieverhoudingen in Tobit belangrijk zijn, is dit woord het ook. Het is het gangbare woord voor ‘broer’. In het Nieuwe Testament wordt het ook vertaald met ‘broeders’, de geestelijke broers, allen die tot geloof in Israëls God en de messias Jezus zijn gekomen. Maar dat speelt in Tobit nog niet. Israëlieten behoren tot één grote familie, want volgens de oerverhalen stammen ze allemaal af van Jakob. De bloedband is bepalend. Als je dan ook nog van dezelfde stam of familie bent, geldt dat nog sterker. Regelmatig noemen de figuren in het boek Tobit elkaar adelfos. Hoe doen we dat recht, zonder dat dat in de Nederlandse context klef of merkwaardig gaat klinken? Niet door vanuit een vast principe dit woord altijd met ‘broer/broeder’ te vertalen, maar door naar bevind van zaken te handelen. In 7:1 past ‘broeders’ als vertaling van adelfoi heel goed: 

NBV

Ze groetten hem, waarop hij hen teruggroette en hen hartelijk welkom heette. 

NBVR

Ze groetten hem, waarop hij teruggroette: ‘Hartelijk welkom, broeders, moge het jullie goed gaan’.

Zo gebruikt Tobit in 5:14 en 5:17 in de NBVR het woord ‘broeder’ als hij Azarias alias Rafaël aanspreekt. Op plechtige momenten bleek het in het Nederlands heel goed te werken. 

Motiefwoorden en concordantie 

Matthijs de Jong stelt in een artikel over de revisie van de NBV dat motiefwerking een belangrijk principe is bij de herziening: ‘Daarmee leggen we in de revisie nadruk op een aspect dat altijd al deel van de NBV-vertaalmethode was, maar dat het in de vertaalpraktijk soms heeft afgelegd tegen contextuele variatie.’ Hiermee willen we recht doen aan bijbelse teksten als literatuur. Een voorbeeld uit Tobit vinden we in 11:9. Hier wordt verteld hoe de wachtende moeder Anna haar zoon na zijn lange reis in de armen sluit: ‘Anna vloog op haar zoon af en viel hem om de hals. “Daar ben je dan,” snikte ze, “nu kan ik in vrede sterven”’ (NBV). Dat is goed en soepel Nederlands. Maar de brontekst heeft zoiets als ‘Eindelijk zie ik je weer, jongen!’ Let wel, hier wordt het woord ‘zien’ gebruikt, dat in Tobit zo’n cruciale rol speelt. Vijf verzen verderop zegt Tobit iets dergelijks: ‘Ik kan je weer zien, jongen. Vandaar dat de NBVR het woord ‘zien’ ook bij Anna bewaard heeft. 

Een ander motief vinden we al vóór de reis van Tobias. Moeder Anna is erg bezorgd over haar zoon die op reis gaat. Maar Tobit zegt: ‘Wees niet bang’ (5:21 NBV). Om die bezorgdheid duidelijker te verwoorden wordt dit in de NBVR: ‘Maak je geen zorgen.’ Het gaat hier om een stereotiepe uitdrukking, die we vijf keer met dezelfde woorden weergegeven hebben: twee keer in 5:21, in 6:16, 18 en 10:6. De herhaling van zo’n uitdrukking heeft een versterkend effect.  

Nog een voorbeeld levert de naam van de engel: Rafaël, een Hebreeuwse naam met de betekenis ‘God geneest’. Het is niet toevallig dat juist deze engel en niet Gabriël of Michaël naar de aarde wordt gestuurd. In de tekst wordt dan ook een aantal keer het verband tussen de engel en zijn genezende werk gelegd. Daarom zegt de NBVR in 3:17 ook dat de engel gestuurd wordt, niet om Tobit en Sara te ‘bevrijden’ (NBV), maar om hen te ‘genezen’ (vgl. 5:10, 12:3, 14)

Concordantie helpt ook om een inclusio zichtbaar, of beter: hoorbaar te maken. Een inclusio is een stijlmiddel dat vroeger gebruikt werd en nog steeds populair is om het begin en het eind van een tekst te markeren. Journalisten maken er in artikelen vaak gebruik van, dominees doen het in hun preken en bijbelschrijvers deden het ook al. Zo begint Tobit met te vertellen dat hij onder koning Salmanassar in ballingschap werd weggevoerd naar Assyrië, en eindigt het boek met de mededeling dat de inwoners van Nineve door koning Achiacharus van Medië in ballingschap zijn weggevoerd.  

NBV

1:2 Tobit werd tijdens de regering van Salmanassar, de koning van Assyrië, vanuit Tisbe in ballingschap gevoerd.  

14:15 Voor zijn dood maakte hij nog mee dat Nineve ten onder ging en dat de inwoners door Achikar van Medië gevangen werden genomen en naar Medië werden gevoerd

NBVR

1:2 Tobit werd tijdens de regering van Salmanassar, de koning van Assyrië, vanuit Tisbe in ballingschap weggevoerd.  

14:15 Voor zijn dood maakte hij nog mee dat Nineve ten onder ging en dat haar inwoners door koning Achiacharus van Medië in ballingschap naar Medië werden weggevoerd.

Dit zouden we de toepassing van het ius talionis kunnen noemen: oog om oog, tand om tand, ballingschap om ballingschap. Hier moet je niet variëren, want de woordherhaling heeft een functie, ook als de woorden ver uit elkaar staan. Vlak voor het einde van het boek, in 14:10b, hebben we er nog een mooi voorbeeld van. Dat wordt in de NBVR: 

Doordat Achikar altijd anderen hielp, kon hij ontkomen aan de dodelijke valstrik die Nadab voor hem had gezet. En het was Nadab zelf die in die dodelijke valstrik trapte en ten onder ging.  

Hier geldt: wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.  

De mate waarin concordant vertaald moet worden is moeilijk in algemene regels te bepalen. Absoluut concordant is geen enkele vertaling, ook de Naardense Bijbel of de Statenvertaling niet. Dat zou ook tot onzin leiden. Hoe lastig het kan zijn, blijkt bijvoorbeeld uit 13:18, het slot van Tobits lofzang. In dit vers wordt drie keer het Griekse werkwoord eulogeô of een stamverwant woord gebruikt. Dat is te vertalen met ‘prijzen’ of ‘zegenen’. Hier is ‘zegenen’ mooi, omdat je dan dezelfde wederkerigheid krijgt als in Psalm 134: God zegent mensen, mensen zegenen God. Ik heb daar wel voor gepleit, maar kreeg mijn zin niet, omdat datzelfde werkwoord eerder in deze lofzang steeds met ‘prijzen’ werd vertaald (verzen 1, 6, 12, 13, 15). Dan zou dat verband dus weer wegvallen. Dat is ook een zinnig argument. In geval van twijfel hanteerden we de regel: ‘NBV handhaven’.  

Concordantie in NBV en NBVR 

Concordantie is in de NBV een erkend maar problematisch vertaalprincipe. De regel luidt: ‘Geen woordvariaties ter verfraaiing toepassen; niet één en hetzelfde woord op verschillende manieren weergeven als de context dezelfde is (de beperkte concordantie). Dat dit uitgangspunt als lastig ervaren is blijkt als daarnaast een concurrerend principe erkend wordt, namelijk dat het Nederlands binnen dezelfde context meer woordvariatie toepast dan de brontalen van de Bijbel doen. Veelzeggend is ook de uitspraak van T. Mewe en S. van der Lingen bij het werk aan de NBV: ‘Over de invulling die aan het begrip “beperkte concordantie” moet worden gegeven, wordt binnen het projectteam tot op de dag van vandaag geredetwist. Dat redetwisten is bij de voorbereiding van de NBVR niet verstomd. Wel is de uitkomst, zoals boven al gebleken is, meer ten gunste van de concordantie uitgevallen. Met goede redenen zoals hopelijk uit de genoemde voorbeelden is gebleken. 

Intertekstualiteit 

Soms is een vertaling die op zich goed is, veranderd ter wille van de intertekstuele verbanden. Dat zijn verbanden die de overeenkomst tussen twee of meer teksten binnen een bestaand corpus uitdrukken. Vaak refereren bijbelse teksten aan vroegere Schriftwoorden. Een voorbeeld: in 3:10 zegt de wanhopige Sara dat ze zich toch maar niet verhangt. Ze wil dat haar vader niet aandoen ‘op zijn oude dag. Hij zal nog van verdriet sterven’ (NBV). Maar wie de brontekst preciezer volgt kan een mooi verband leggen met Genesis 37:35, waar Jakob zegt: ‘Ik zal rouw dragen totdat ik naar mijn zoon in het dodenrijk afdaal.’ Zeer waarschijnlijk refereert de schrijver van Tobit hier aan deze aartsvader. De NBVR van 3:10 wordt daarom: ‘Dan zou mijn oude vader door mij vol verdriet in het dodenrijk afdalen.’ 

Conclusie 

Wat is de winst van de revisie van Tobit? Gezocht is naar een vertaalstijl die past bij het genre van het boek en het in literair opzicht tot zijn recht laat komen. Door sterkere explicatie van de tijdsaanduidingen en gebruik van concordantie is een wezenlijke trek van de plot meer naar voren gekomen: Tobit en Sara hebben parallelle levens, en dat helpt om de verhaallijn op te sporen. 

De NBVR heeft minder dan de NBV geschroomd om de familiaal-patriarchale setting van het boek expliciet te maken. Dat betekent dat de vaders en de broeders duidelijker in beeld gebracht worden. Niet vanuit een patriarchale ideologie, maar om het boek voor zichzelf te laten spreken.  

Bij deze revisie hebben we ook nadrukkelijk gezocht naar herkenbare motieven in het boek en geprobeerd om die in de vertaling even herkenbaar te houden. Concordantie was ook hierbij een belangrijk hulpmiddel. 

De eindconclusie kan eenvoudig en kort zijn: de NBVR is geen nieuwe vertaling, maar een revisie van een bestaande vertaling. In deze herziening zijn de uitgangspunten van de NBV niet minder strikt toegepast dan in de NBV zelf, maar heeft de afweging van de verschillende vertaalprincipes soms wel tot andere uitkomsten geleid. 

Dr. Sam Janse is nieuwtestamenticus, kenner van de deuterocanonieke boeken en emeritus predikant te Ameide. Hij maakt deel uit van het team dat de deuterocanonieke boeken reviseert. 

Bronvermelding

Sam Janse, ‘Een nieuwe kijk op een patriarch. Tobit als illustratie van de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling’ in: Met Andere Woorden 37/2 (november 2018), 6-23.

Geraadpleegde literatuur

  • J.P. Fokkelman, Vertelkunst in de Bijbel. Een handleiding bij literair lezen, Zoetermeer 1995.
  • H. Gross, Tobit – Judit (Neue Echter Bibel 19), Würzburg 1987
  • V.P. Hamilton & R.F. Collins, ‘Marriage’, Anchor Bible Dictionary 4 (1992), 559-572.
  • R. Hanhart, Tobit (Septuaginta VIII,5), Göttingen 1983.
  • S. Janse, De apocriefen. Inleiding op de deuterocanonieke boeken, Zoetermeer 2009.
  • Matthijs de Jong, ‘Revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling. Waarom en hoe?’ in: Met andere woorden 36/2 (november 2017), 22-36.
  • R.J. Littman, TobitThe Book of Tobit in Codex Sinaiticus (Septuagint Commentary Series), Leiden enz. 2008.
  • Tamara Mewe en Saskia van der Lingen, ‘Concordantie, wat is dat?’ in: Met andere woorden 20/3 (september 2001), 35-41.
  • U. Margolin, ‘Simultaneity in Narrative’ in: The Living Handbook of Narratology (Interdisciplinary Center for Narratology, University of Hamburg) (geraadpleegd 03-09-2018).
  • C.A. Moore, ‘Tobit, Book of’, Anchor Bible Dictionary 6 (1992).
  • C.A. Moore, Tobit. A New Translation with Introduction and Commentary (The Anchor Bible 40A), New York enz. 1996.
  • N. Poulssen, Tobit (Boeken van het Oude Testament VI,2), Roermond 1968.
  • ‘De NBV onderweg’ in: Werk in uitvoering 2, NBG/KBS 2000, 363-392.
  • ‘Het eigene van de Nieuwe Bijbelvertaling’, Werk in uitvoering 3, NBG/KBS 3003, 221-261.

Vakblad Met andere woorden

Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.

Lees meer

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons