De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (1)
Toen in 1637 de Statenvertaling de drukkerij van Van Ravesteyn in Leiden kon verlaten en het eerste exemplaar aan de Staten-Generaal werd overhandigd, was deze aangelegenheid beslist niet het resultaat van louter interne Nederlandse inspanningen en werkzaamheden. Integendeel, invloeden van ver over de grenzen hebben zich van begin tot eind op de vertaling doen gelden. Maar ook het omgekeerde is het geval. Na 1637 heeft de Statenbijbel ook veel weerklank gevonden in het buitenland. Daarover gaat dit artikel van Alfons Jaakke, bijbelvertaler bij het NBG.
Buitenlandse invloeden op de Statenvertaling
Toen de synode, eind 1618 samengeroepen in de bovenzaal van het Doelengebouw te Dordrecht, tot het besluit kwam een nieuwe vertaling uit de grondtekst Statenvertaling te maken, waren daar ook hervormers uit allerlei landen in Europa bij, onder wie Engelse synodeleden die aan de totstandkoming van de King James Bible hadden meegewerkt. Deze afgevaardigden van de Anglicaanse Kerk droegen wezenlijk bij aan de opzet van het vertaalproject en aan de beslissing om ook de deuterocanonieke (apocriefe) boeken mee te vertalen.
In de N.R.C. van 8 oktober 1994 publiceerde prot. dr. H.M. Kuitert een groot artikel dat luidde: ‘De kracht van de King James-Bijbel’. In kolom 1 lezen we daar: ‘(…) wie KJB zegt. kan er onmiddellijk de Statenvertaling van de Nederlanden bij halen. Niet alleen hebben de KJB-vertalers met een schuin oogje naar de Statenvertaling gekeken, (…)’ enz. Het omgekeerde is natuurlijk het geval: het zijn de Statenvertalers geweest die de KJB welke in 1611 het licht zag, als een van de Europese standaardedities raadpleegden.
Toen het vertaalwerk in 1624 echt op gang kwam, deed de invloed van het buitenland zich nog op andere manieren gelden. in de eerste plaats in de persoon van de vertalers zelf. Onder de uitverkorenen waren er niet weinigen die aan buitenlandse universiteiten geschoold waren, zoals bijvoorbeeld Jacobus Rolandus die te Genève onder leiding van Beza had gestudeerd. In de tweede plaats op het vertalen zelf, dat van 1624 tot 1636 plaatsvond en waarbij de vertalers niet alleen bekende buitenlandse commentaren, woordenboeken en grammatica’s gebruikten, maar zich ook spiegelden aan de eigentijdse vertalingen zoals de Geneefse bijbel, de Züricher bijbel, de vertaling van Piscator, de vertaling van Iunius en Tremellius, en de Engelse Authorized Version, de King James Bijbel.
Johannes Bogermann had behalve in Franeker ook aan verscheidene buitenlandse universiteiten gestudeerd. Antonius Walaeus voltooide zijn studies in Genève alwaar hij nog Beza heeft mogen ontmoeten, en Wilhelmus Baudartius studeerde af in Heidelberg waar een van zijn professoren Daniël Tossanus was, met wiens dochter de vader van Theodore Haak gehuwd was.
Naar het wetenschappelijk materiaal dat de Statenvertalers bij hun vertaalarbeid gebruikt hebben, heeft C.M.L. Verdegaal veel onderzoek gedaan. Zie verder De Bruin – Broeyer, De Statenbijbel en zijn voorgangers, pp. 262-270, Nederlands Bijbelgenootschap/Belgisch Bijbelgenootschap, 1993.
In de bibliotheek van het NBG bevindt zich een exemplaar van de Hebreeuwse grammatica van de beroemde Johannes Reuchlin (1506) dat het eigendom is geweest van Balthasar Lydius, predikant en een belangrijk assessor van de Dordtse synode, en van Abraham Coster, die op dezelfde synode om zijn kennis van het Hebreeuws en Grieks als vertaler werd voorgesteld.
De weerklank van de Statenvertaling in het buitenland
Maar tegenover de Invloeden die de Statenvertaling vanuit het buitenland heeft ondergaan, staat ook de weerklank die zij vanaf 1637 in het buitenland ondervond. Alom bekend Is hoe tsaar Peter bij zijn bezoek aan Holland zozeer onder in het buitenland de indruk was van de Statenvertaling, dat hij opdracht gaf om een tweetalige uitgave op te zetten: de Nederlandse bijbeltekst volgens de vertaling van 1637 en de Slavische tekst naar de bijbel van Ostrog.
De Bruin – Broeyer, De Statenbijbel en zijn voorgangers, pp. 331-332.
Ook weet iedereen hoe de boeren die naar Zuid-Afrika trokken, de Statenbijbel meenamen als de grondslag van hun leven en hoe dit boek tot op de dag van vandaag leidraad is geweest voor hun godsdienstig en maatschappelijk bestaan. Hetzelfde was ongeveer het geval met de Hollandse emigranten naar Noord-Amerika. Ook ontbrak er geen Statenbijbel op elk V.O.C.-schip dat vanuit de Zeven Provinciën wegzeilde naar de Gordel van Smaragd.
Verder heeft de Statenvertaling uiteraard een rol gespeeld bij het vertaalwerk in het voormalige Nederlands-Indië. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werd zij door de Nederlandse vertalers zowel voor als tijdens de NBG-tijd (van ongeveer 1830 tot 1980) veelvuldig geraadpleegd, en door de inlandse vertalers, die meestal geen Hebreeuws of Grieks kenden, als een soort grondtekst gebruikt.
Veel minder bekend is echter dat de Statenvertaling al in 1657 In het Engels is vertaald, en dat de kanttekeningen in Duitse en Franse bijbeluitgaven van de zeventiende en achttiende eeuw verwerkt werden. Over die uitgaven zullen wij het nu hebben.
De Engelse vertaling van 1657
De titelpagina van het exemplaar dal zich In de bibliotheek van het Nederlands Bijbelgenootschap bevindt, luidt als volgt:
The Dutch Annotations upon the whole Bible: or, all the Holy Canonical Scriptures of the old and new Testament, together with, and according to their own Translation of all the tekst: As both the one and the other were ordered and appointed by the Synod of Dort. 1618, and published by Authority, 1637. Now faithfully communicated to the use of Great Britain, In English.
Whereunto is prefixed an exact Narrative touching the whole Work, and his transiation.
By THEODORE HAAK Esq.
London: printed by Henry Hills, lor John Rothwell, Joshua Kirton, and Richard Tomlins, Anno Dom. 1657.
Achter de titelpagina volgen een opdracht aan de Lord Protector van het Gemenebest, een uiteenzetting over het ontstaan van de Statenvertaling, een aanbevelingsbrief van een aantal Engelse onderdanen, en ten slotte de Engelse vertaling van de Acte van Autorisatie van de Staten Generaal der Nederlanden.
In zijn opdracht maakt de auteur gewag van het feit dat hij aan dit grootse vertaalwerk begonnen is omdat een aantal vrome en achtenswaardige lieden, afkomstig uit alle maatschappelijke lagen van de bevolking, hierom had gevraagd, en omdat hun vurig verlangen de goedkeuring en de ondersteuning had verkregen zowel van de bedienaren van de Anglicaanse Kerk als ook van de leden van het Parlement. In hoogdravende taal spreekt Haak de wens uit dat het koninkrijk waarvan het tijdelijke en eeuwige welzijn aan His Highness is toevertrouwd, door kennis van deze bijbel meer en beter zal zijn toegerust om de wil van God te kennen en naar de waarheid van het Evangelie te leven.
Deze opdracht is de 24ste augustus 1657 gedateerd, en Zijne Hoogheid, the Lord Protector of the Common-Wealth of England, Scotland and Ireland, in wiens handen het Parlement deze bijbel zou neerleggen bij zijn 'late Solemn Inauguration', is ongetwijfeld Oliver Cromwell. Hij was een felle tegenstander geweest van koning Karel I, die hij in 1649 had laten onthoofden. In 1653 boden de Raad van State en de officieren van het leger hem de waardigheid van Lord Protector aan, en het vernieuwde parlement wilde hem in 1656 zelfs tot koning uitroepen, wat hij uiteindelijk in 1657 afsloeg.
Het jaar 1645 is in deze vrij belangrijk. Het was het jaar waarin Cromwell, overtuigd aanhanger van de parlementspartij, Karel I wist te verslaan. Het was ook het jaar waarin 35 ‘pious and worthy persons’ een petitie ondertekenden waarin zij aandrongen op de vertaling van the Dutch Annotations omdat die konden bijdragen aan een ‘sound and satisfactory interpretation of some more obscure and controverted places’ in tijden waarin talloze mensen door verdraaiing van de Schrift ertoe gebracht werden Gods bedoelingen verkeerd uit te leggen. Grote lof wordt toegezwaaid aan de Nederlandse godgeleerden die dat gedurende negentien jaar (1618-1637) onder vurige en aanhoudende gebeden tot de Vader van de Lichten en met buitengewone nauwkeurigheid en ijver tot stand hadden gebracht. En met grote warmte bevelen zij voor dit vertaalwerk Theodora Haak aan, Duitser van geboorte, een geleerd man die al twintig jaar in Engeland woont en uiterst geschikt is voor dit werk aangezien hij verscheidene Engelse theologische werken in het Duits heeft vertaald.
De tijd voor een dergelijke petitie was mijns inziens pas rijp toen Karel I was uitgeschakeld. Ze kwam van de kant van mensen die in de hevige politieke en godsdienstige twisten van deze decennia een calvinistische kerkopvatting waren toegedaan. Zij maakten zich zorgen over het verkeerde beroep dat bijbellezers konden doen op de ‘notenloze’ King James Bijbel en over de aanhoudende rooms-katholieke restauratiepogingen. Uitermate belangwekkend is de samenvatting die de anonieme auteur, met grote zekerheid Haak zelve, geeft van de Synode van Dordrecht en van het gehele vertaalproces dat in 1624 op gang kwam en in 1636 werd afgesloten. Met nadruk vermeldt hij dat vele buitenlandse raadgevers en vertegenwoordigers van de Reformed Churches aanwezig waren: ‘out of England, France, the Palatinate. Brandenburgh, Hassia, Helvetia, (or Swisserland) Geneva, Bremen, Embden, &c.’ De afgevaardigden uit Engeland noemt hij met name: George Carleton, bisschop van Landaffe, John Davenant, godgeleerde te Cambridge, Joseph Hall, bisschop van Exceter, en Samuel Ward, godgeleerde in Cambridge. Niet verheeld wordt dat zij goede adviezen gaven, de vertaalprocedures van de King James bijbel toelichtten en aandrongen op een vertaling van de apocriefe boeken. Over de opzet van de vertaling zoals we die uit de geschiedenisboeken kennen, geeft hij geen nieuwe feiten.
Wie was Theodore Haak?
Over de levensloop van Haak is als zodanig tamelijk veel bekend, over zijn privéleven eigenlijk veel minder omdat hij dat geheel en al gescheiden hield van zijn optreden in het openbaar. Ondanks de uitgebreide correspondentie die hij gedurende zijn lange leven voerde met beroemde geleerden en politici van die dagen, komen we vrijwel niets te weten van zijn persoonlijke gevoelens en van zijn gezinsleven.
Zijn grootvader aan moeders kant was de beroemde hugenoot Daniel Toussaint (Tossanus) die had kunnen ontkomen aan de slachting van de Bartolomeüsnacht te Orléans in 1572 en naar Heidelberg was gevlucht. In de kerkgemeenschap daar, voor het merendeel bestaande uit ballingen, had hij een belangrijke positie en in 1594 werd hij rector van de unlversiteit, een ambt dat hij bekleedde tot zijn overlijden In 1602. Niet alleen zijn zoon Paul en de drie zonen van zijn jongere broer Samuel studeerden er, maar ook telgen uit de voorname families Spanheim, Schloer en Haak. Door huwelijken raakten deze families met elkaar verwant. Haaks vader, Theodor Haak, trouwde rond het jaar 1600 met Maria, een van de dochters van Daniel Toussaint.
Zie ook hierboven onder het kopje ‘Buitenlandse invloeden’.
Uit hun huwelijk werd op 25 juli 1605 In Neuhausen een zoon geboren, die naar zijn vader vernoemd werd maar later door zijn langdurig verblijf in Engeland Theodore ging heten. Hij doorliep het gymnasium in Neuhausen waar hij een gedegen calvinistische opvoeding genoot Toen hij op het punt stond te gaan studeren aan de universiteit van Heidelberg, brak de Dertigjarige oorlog uit, ten gevolge waarvan de stad op 4 november 1619 door de veldheer Tilly werd veroverd. Het gehele universitaire leven en onderwijs stortte als een kaartenhuis ineen en het merendeel van docenten en studenten week uit naar Genève. Het is niet onmogelijk dat Theodore Haak hen daarheen gevolgd is, ook al vanwege het feit dat sommige leden van de families Spanheim en Schloer daar toch al studeerden.
Zeker is dat hij zoals zoveel jongeren uit het Rijnland uiteindelijk zijn heil zocht in Engeland, waar hij van 1620 tot 1625 colleges volgde aan de universiteiten van Cambridge en Oxford. Gedreven door verlangen naar zijn geboorteland keerde hij in 1626 naar Duitsland terug. Aangezien hij zich nog steeds niet in Heidelberg kon vestigen, vond hij een toevlucht in Keulen. Met gelijkgezinde calvinisten kwam hij in het geheim bijeen om zich geestelijk te voeden met het boek Mystery of Seffe-Deceiving van de hand van Daniel Dyke. Bij elke samenkomst had hij van dit boek dat hij uit Engeland had meegenomen, een hoofdstuk in het Duits vertaald, zodat zij die geen Engels verstonden het met vrucht konden lezen en toepassen.
Dit eerste vertaalwerk van Haak werd pas in 1638 te Bazel uitgegeven onder de titel: Nosce teipsum, Das grosse Geheimnis dess Selb-betrugs enz. Het werd herhaalde malen herdrukt. De laatste en zesde uitgave was van 1691 te Frankfurt. Van Daniel Dyke vertaalde hij ook nog A treatise of Repentance dat onder de titel Nützliche Betrachtung (...) der wahren Busse voor het eerst in 1643 werd gepubliceerd samen met de derde editie van Nosce teipsum. Zijn belangstelling voor spiritualiteit in een tijd toen de Duitse landen verscheurd werden door allerlei godsdienstoorlogen, blijkt ook hieruit dat hij nog twee geestelijke traktaten in het Duits vertaalde, namelijk The Christian's Daily Walk van Henry Scudder, en The Old Pelgrim, being the History of the Bible, van een onbekend auteur. Belde vertalingen bleven echter onuitgegeven.
Terug naar Engeland
In 1628 ging Haak vanwege de onstabiele situatie In Duitsland weer naar Engeland, waar hij aan de universiteit van Oxford zowel theologie als wiskunde studeerde zonder echter een graad te behalen. Korte tijd bekleedde hij als ‘deacon’ een kerkelijke functie bij de bisschop van Exeter, Joseph Hall, die aanwezig was geweest op de Synode van Dordrecht. Ook raakte hij betrokken in de belangenbehartiging van de Rijnlandse vluchtelingen in London, onder andere door het organiseren van geldinzamelingen op instigatie van de Nederlandse Gereformeerde Kerk.
Aan het einde van het jaar 1633 stak hij weer over naar het vasteland, alwaar hij niet alleen in het Rijnland vertoefde maar vanaf 1636 ook in Holland, onder andere in Amsterdam, Utrecht en Leiden. In de laatste stad liet hij zich zelfs in maart 1638 als student inschrijven aan de universiteit aldaar.
Het kan niet anders of Haak moet als dertigjarige man het uitkomen van de Statenbijbel van dichtbij hebben meegemaakt.
In de herfst van datzelfde jaar keerde hij weer naar Engeland terug en raakte hij in contact met Comenius en met diens geschriften en ideeën, waarover hij uitvoerig discussieerde en correspondeerde met zijn vriend Samuël Hartlib en met kennissen als John Dury, John Pell en Marin Mersenne. In de jaren 1643-1644 aanvaardde hij een diplomatieke opdracht naar Denemarken, een missie waarvoor men hem had aangezocht vanwege zijn kennis van het Frans, Duits, Nederlands en het Latijn, om zijn bekendheid met godsdienstige en wetenschappelijke kringen, en om zijn jarenlange internationale ervaring, opgedaan tijdens zijn reizen door Europa. Van 1645 tot 1657 besteedde hij veel tijd en inspanning aan het vertalen van de Statenbijbel in het Engels. Dat werk werd in 1653 onderbroken toen hij en John Pell belast werden met een missie naar de protestantse kantons van Zwitserland waarmee hij zich nog tot 1656 actief bezighield. In mei 1656, toen hij al 51 was, huwde hij Elizabeth Genua (ook wel Gen-ne). de weduwe van een Nederlander van wie zij een dochter had, Kateryne geheten.
Engels staatsburger
In datzelfde jaar ook liet Haak zich naturaliseren en werd hij Engels staatsburger. Men kan het beschouwen als het bewijs dat hij voorgoed zijn hoop had opgegeven om ooit nog naar zijn geliefde Rijnland terug te keren en zich daar te vestigen. Van 1661 tot 1668 was hij lid van de Royal Society, een door de koning van Engeland opgerichte club die bestond uit een geselecteerd gezelschap van 119 personen en die bijeenkwam om van gedachten te wisselen over kunst en wetenschap, wijsbegeerte en godsdienst. Van 1668 tot 1677 vielen zijn activiteiten vrijwel tot het nulpunt terug. Hij werd ernstig ziek. In 1669 raakte hij niet alleen verwikkeld in een langdurige rechtszaak, maar ook stierf tot overmaat van ramp zijn vrouw.
Vanaf 1677 nam hij weer actief deel aan de bijeenkomsten van de Royal Society, pakte hij zijn correspondentie op met geleerden in heel Europa, en wijdde veel van zijn tijd aan de vertaling van Paradise Lost van John Milton, die hij ook tot zijn kennissenkring mocht rekenen. Hij overleed op 85-jarige leeftijd te London, waarschijnlijk de 5de mei van het jaar 1690.
Zeker is dat hij de 8ste mei van dat jaar in alle eenvoud werd begraven in de kerk van St. Andrew's Holborn. Een geschilderd portret werd enige maanden na zijn dood geschonken aan de Royal Society. Hij staat daarop afgebeeld als een man van middelbare leeftijd die aan een tafel is gezeten. Zijn rechterarm rust op het tafelblad en zijn vingers wijzen naar een instrument dat ongetwijfeld een magneet moet zijn. Hoe gelovig en spiritueel hij ook was, steeds had hij grote belangstelling voor de wetenschap gehouden, vooral voor het magnetisme als natuurkundig verschijnsel waarover hij zelfs met Mersenne gecorrespondeerd had.
Voor al deze gegevens en de levensloop van Haak in het algemeen, zie Pamela R. Barnett, Theodore Haak F.R.S. (1605-1690), ‘s Gravenhage 1962.
De volgende keer
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 14/4 (december 1995), 1-6.
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.