Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

De Genezing van Bartimeüs (Marcus 10:46-52)

Het verhaal dat in 2009 centraal stond op de Nationale Bijbelzondag is de genezing van Bartimeüs, Marcus 10:46-52, met als thema ‘Zorg dat ik weer kan zien’. Het is een van de bekende bijbelverhalen. Toch valt er iets nieuws aan te ontdekken wanneer dit verhaal wordt uitgelegd tegen de achtergrond van het evangelie volgens Marcus als geheel. Dat is het doel van deze bijdrage.

Een verhaal met opvallende trekken

Het verhaal van Bartimeüs neemt binnen het evangelie volgens Marcus een bijzondere plaats in. Het is het laatste genezingsverhaal van het evangelie. Daarbij is het de enige keer dat de genezene bij name genoemd wordt. Bartimeüs is ook de eerste in het evangelie volgens Marcus die Jezus aanspreekt als ‘zoon van David’, en strikt genomen de enige (al komt de uitroep van de menigte in Marcus 11:9-10 er dicht in de buurt). Het verhaal van Bartimeüs eindigt opvallend. Nadat Bartimeüs gevraagd heeft om te kunnen zien, zegt Jezus: ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered’. Daarin is hupage (‘ga heen’) de gebruikelijke aansporing van Jezus aan de genezen persoon om zijns weegs te gaan (zie Marcus 1:44; 2:11; 5:19; 5:34; 7:29). Toch gaat Bartimeüs na zijn genezing niet weg. Hij gaat juist met Jezus mee.

Hoe is het verhaal te begrijpen en wat klinkt erin mee? We kunnen twee niveaus van betekenis onderscheiden. Het eerste betreft de oppervlaktebetekenis: een korte verhalende episode uit het optreden van Jezus in de beschrijving van Marcus. Het tweede niveau betreft de verwijzende betekenis van het verhaal: de betekenis van het optreden van Jezus zoals Marcus dat door zijn verhaal aan de lezers duidelijk wil maken.

Oppervlaktebetekenis

Het verhaal is in de eerste plaats een concreet genezingsverhaal, geen beeldverhaal met een uitsluitend symbolische betekenis. Marcus vertelt hoe Jezus op zijn reis van Galilea naar Jeruzalem (10:1, 32, 46; 11:1) door Jericho komt. Bij het verlaten van de stad zit langs de weg een blinde bedelaar. Deze man stelt zijn vertrouwen in Jezus, roept hem en houdt vol ondanks de druk van de omstanders. Hij wordt niet teleurgesteld: Jezus roept hem bij zich, vraagt hem wat hij wil en schenkt hem het zicht van zijn ogen.

Het evangelie volgens Marcus bevat vele genezingsverhalen. Vanaf het eerste moment dat Jezus in de openbaarheid treedt in de synagoge in Kafarnaüm (Marcus 1:21-28) geeft zijn optreden in woord en daad blijk van een bijzondere autoriteit: Gods autoriteit. De wonderen die hij verricht, tonen dat hij optreedt met Gods kracht en onderstrepen dat de boodschap die hij brengt van God komt. De genezingen zijn een belangrijk onderdeel van zijn optreden: ze zijn blijken van zijn macht, ze benadrukken zijn van God gegeven mandaat en boodschap en ze laten zien dat de nieuwe heilstijd begonnen is.

Verwijzende betekenis

Onder de oppervlakte van dit genezingsverhaal ligt een verwijzende betekenis. Die is te vatten door te kijken hoe Marcus dit verhaal vertelt en welke rol het speelt binnen het evangelie. Hiertoe bespreken we drie elementen: (1) de plaats binnen het evangelie, (2) de titel zoon van David, (3) het genezingsverhaal als een verhaal dat tegelijk over navolging gaat.

(1) De plaats binnen het evangelie

Marcus 10:46-52 is een ‘scharnier’ tussen 8:27-10:45 en 11:1-13:37. Het gedeelte 8:27-10:45 leert dat Jezus’ messiasschap een lijdend messiasschap is en dat het volgen van Jezus vraagt om de bereidheid je leven op te geven. In Marcus 11:1 begint het laatste hoofddeel van het boek, dat handelt over de gebeurtenissen in Jeruzalem. 10:46-52 vormt een overgang tussen deze delen. Het is in de eerste plaats een prelude op het slotdeel van het boek: Jericho is de laatste tussenstop voor Jezus’ aankomst in Jeruzalem. Bovendien krijgt de titel zoon van David (10:47-48) een echo in 11:9-10. Toch heeft het verhaal over Bartimeüs ook een band met het voorafgaande. De plaatsaanduidingen in 10:1, 32 en 46 geven het verloop van de reis naar Jeruzalem aan. De afbakening in De Nieuwe Bijbelvertaling onder de titel Op weg naar Jeruzalem is goed gekozen.

Ook op een andere manier wijst 10:46-52 terug. Behalve over Bartimeüs vertelt het evangelie volgens Marcus over de genezing van één andere blinde, in Marcus 8:22-26. Ook dat is een concreet genezingsverhaal. Blijkens de directe context van Marcus 8:17-21 die handelt over het gebrek aan inzicht van Jezus’ leerlingen (‘Jullie hebben ogen, maar zien niet?’), heeft blindheid daar echter een overdrachtelijke bijbetekenis. De blindheid van de leerlingen bestaat erin dat zij niet inzien wie Jezus is en wat het betekent om zijn leerling te zijn. Dát is ook precies het thema van 8:27-10:46: Jezus’ messiasschap wordt gekenmerkt door lijden en sterven, en hem volgen vraagt daarom om de bereidheid je leven op het spel te zetten.

In Marcus 8:29 lijkt het inzicht bij de leerlingen doorgebroken te zijn als Petrus namens allen belijdt: ‘U bent de messias.’ Maar meteen daarop blijkt dat in Petrus’ opvatting lijden en sterven geen deel van het messiasschap kunnen zijn. Zo blijven Petrus en de anderen als de blinde in Marcus 8:24: ze zien nog niet scherp. Dat geldt trouwens voor het hele gedeelte 8:27-10:45 (zie 9:5-6, 10, 28, 32; 10:13 en 35-40). De leerlingen hebben niet begrepen wie Jezus werkelijk is en wat het betekent om zijn leerling te zijn. De vraag is dan of Bartimeüs dat beter heeft begrepen.

(2) De titel zoon van David

Bartimeüs roept Jezus aan als ‘zoon van David’ (10:47-48). Is deze titel, volgens de auteur van het evangelie, van toepassing op Jezus? Eerst kan worden vastgesteld dat de titel ‘zoon van David’ in joodse teksten rond het begin van de jaartelling gebruikt wordt als synoniem van ‘messias’. Beide titels duiden de eschatologische afgezant van God aan. Volgens de auteur van het Marcusevangelie zijn beide titels op Jezus van toepassing mits ze op de juiste manier worden begrepen (zie onder). Dat Bartimeüs Jezus op een juiste manier aanroept, blijkt wel hieruit dat Jezus hem niet corrigeert. Bovendien doet Jezus waar Bartimeüs om vraagt, met de woorden ‘Uw geloof heeft u gered.’ De uitroep van Bartimeüs ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’ is dus juist getroffen.

Binnen het evangelie van Marcus is deze uitroep bijzonder. Want tot dit moment in het verhaal verbiedt Jezus steeds om zijn identiteit bekend te maken. De onreine geesten weten wie Jezus is, maar Jezus verbiedt hun dat bekend te maken (1:25, 34; 3:12). Ook de leerlingen mogen niet bekendmaken wie Jezus werkelijk is (8:30; 9:9). Zijn messiasschap mag pas bekend worden na zijn dood en opstanding. Dit verbod op de bekendmaking van Jezus’ messiasschap is te begrijpen in samenhang met de uitleg die Jezus geeft aan zijn leerlingen over zijn messiasschap: zijn messiasschap zal lijden en sterven inhouden. Deze uitleg bestaat uit uitspraken over de Mensenzoon die moet lijden, sterven, opstaan en – uiteindelijk – als hemelse rechter en koning naar de aarde komen (8:31, 38; 9:31; 10:33-34, 45). Jezus is de messias die volgens het heilsplan van God moet lijden en sterven en opstaan. De invulling van ‘de messias’ als lijdende Mensenzoon hangt samen met het verbod op bekendmaking van Jezus’ identiteit als de messias vóór zijn lijden en sterven. Alleen in het licht van zijn lijden, dood en opstanding is zijn messiasschap goed te begrijpen. Want het misverstand van de messias als machtig politiek figuur ligt op de loer. De messias als iemand die een greep naar de macht doet, om de vreemde overheersers te verdrijven en een onafhankelijk rijk van David te vestigen. Dát is een messias volgens menselijke maatstaven, Jezus is de messias volgens Gods maatstaven (vergelijk voor deze tegenstelling 8:33 ‘wat de mensen willen’ tegenover ‘wat God wil’ en 10:42-45 zoals het er in de wereld aan toegaat, mag het onder de christenen niet gaan, ‘want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’).

Zo benadrukt het eerste deel van het boek dat Jezus zichzelf op geen enkele manier op een voetstuk plaatste als ‘de messias’. Hij hield zijn ware identiteit verborgen en leerde zijn leerlingen wat zijn messiasschap (en daarmee hun volgelingschap) betekent. Het is niet gericht op aardse macht, maar behelst, volgens Gods eschatologische plan, lijden, sterven, opstanding – en zijn komst als hemelse koning en rechter.

In 10:46-52 begint een nieuw deel van het boek. In dit deel, waarin het lijden en sterven centraal staan, wordt het bevel van geheimhouding niet langer herhaald. Vanaf dit punt in het verhaal kan Jezus’ ware identiteit genoemd worden, zo blijkt in 10:47-48, 11:9-10, 14:61-62 en 15:39. Het deel met de aankondigingen is voorbij (8:27-10:45), nu worden de aankondigingen werkelijkheid. Jezus’ onderricht in Jeruzalem leert dat hij geen rol speelt in een aards koninkrijk als een politieke messias, maar in een hemels koninkrijk als de Mensenzoon (Marcus 11-13), en zijn lijden en sterven tonen de ware aard van zijn messiasschap (Marcus 14-15). Marcus 10:46-52 is daarmee een omslagpunt in het boek. Met Jeruzalem in zicht begint het slotdeel van het verhaal. Met Bartimeüs’ aanroep ‘zoon van David’ mag de ware identiteit van Jezus benoemd worden.

Jezus legt Bartimeüs niet het zwijgen op (en hij doet dat ook niet bij de menigte die hem toeroept in 11:9-10). Opvallend genoeg doen de omstanders dat juist wel. Ze proberen Bartimeüs de mond te snoeren. Hun optreden wordt weergegeven met het woord epitimaô. Dit wordt (niet toevallig) in het Marcusevangelie al tweemaal eerder gebruikt in situaties waarin mensen, met goede bedoelingen, Jezus’ werk dwarsbomen. In Marcus 8:32 is het Petrus die Jezus ‘fel terechtwijst’ wanneer die uitlegt dat zijn messiasschap lijden en sterven betekent. In 10:13 zijn het de leerlingen die kinderen bij Jezus weghouden en degenen die ze brengen ‘berispen’. In 10:48 wordt voor de derde keer met goede bedoelingen ingegrepen: een blinde bedelaar wordt de mond gesnoerd. Het gaat steeds om hetzelfde: het weghouden van zaken die men niet passend acht voor Jezus’ messiasschap. Jezus mag niet lijden en sterven, want hij is de messias (8:29, 32); Jezus heeft als messias belangrijker zaken te doen dan kinderen te zegenen of blinde bedelaars te helpen. Het is telkens een eigenmachtige en verkeerde invulling van Jezus’ messiasschap. Het zijn de waarden van de mensen tegenover de waarden van God. Macht, invloed, en belangrijkheid tegenover nederigheid, vriendelijkheid, lijden en dienen.

Die momenten van ingrijpen tonen aspecten van Jezus’ messiasschap: zijn lijden, zijn keuze voor kinderen (‘kleinen en geringen’ als beeld voor de christenen), en medelijden met de zwakken en zieken. De uitroep ‘Heb medelijden’ is passend als smeekbede van een sociaal zwakke, een outcast tegenover een koning. De omstanders beschouwen het ver beneden de waardigheid van de ‘zoon van David’ om zijn reis te onderbreken voor deze betekenisloze figuur langs de weg. De ‘zoon van David’ moet zegevierend Jeruzalem binnentrekken als bevrijder van zijn volk. Maar in het evangelie volgens Marcus hebben de begrippen ‘zoon van David’ en ‘messias’ een heel andere invulling gekregen. Jezus is als ‘zoon van David’ inderdaad koning, maar niet zoals aardse koningen die uit zijn op macht, maar een koning naar Gods maatstaven, vriendelijk en vol mededogen (dit beeld wordt voortgezet in Marcus 11:1-11, waar Jezus als de nederige koning van Zacharia 9:9 op een ezel Jeruzalem binnenrijdt). Als Jezus aan Bartimeüs vraagt wat zijn verzoek is – ‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’ (10:51), zijn dat dezelfde woorden als die gericht aan Johannes en Jakobus in 10:36. Het verschil tussen beide verzoeken is groot. Uit het eerste blijkt een verkeerd beeld van Jezus’ messiasschap, uit dat van Bartimeüs blijkt een juist beeld ervan. Het verhaal van Bartimeüs laat een cruciaal aspect van Jezus’ messiasschap zien: zijn medelijden met de zwakke en zieke. De hoogste koning ziet om naar de laagste mensen.

(3) Het genezingsverhaal als een verhaal over navolging

De laatste woorden van het verhaal zijn opvallend. Bartimeüs gaat niet ‘zijns weegs’, zoals eerdere mensen die door Jezus genezen en heengezonden werden, maar hij volgt Jezus op zijn weg. Het genezingsverhaal bevat een motief van navolging. Dat wordt versterkt door andere details. Dat Jezus Bartimeüs bij zich ‘roept’, past hier goed bij. En ook Bartimeüs’ reactie op die roep wordt soms op die manier uitgelegd: ‘Hij gooide zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus’. Voor sommigen laat dit alleen zien hoezeer hij erop gebrand was zo snel mogelijk bij Jezus te komen. Anderen menen dat hier meeklinkt: het achterlaten van wat hoort bij je oude leven (1:18, 20; 10:28) om met Jezus mee te kunnen gaan. Een mantel was misschien het enige en zeker het kostbaarste bezit van deze blinde bedelaar. Hij gooit het weg en gaat naar Jezus. Bij Jezus gekomen spreekt hij hem aan als ‘rabboeni’, wat ‘meester, leraar’ betekent. Hij stelt zich daarmee op als een leerling van Jezus. Zo eindigt de episode ook: ‘hij volgde hem op zijn weg’. Bartimeüs wordt getypeerd als een leerling van Jezus. Hij gaat niets ‘zijns weegs’, maar ‘de weg die Jezus gaat’. Dat is, weet de lezer van Marcus, de weg van het lijden.

Zo staat Bartimeüs symbool voor het volgelingschap: Jezus volgen op zijn weg. Dat is de weg van elkaar dienen, de minst belangrijke willen zijn, bereid zijn de beker te drinken die Jezus drinkt, het volgen van zijn voorbeeld en delen in zijn lot. Bartimeüs fungeert als tegenvoorbeeld van de twaalf leerlingen. Zij begrijpen het nog niet en kunnen Jezus maar moeilijk volgen op zijn weg. Als een refrein in het evangelie keert steeds terug dat een verkeerd beeld van Jezus’ messiasschap en zijn werk leidt tot verkeerde verwachtingen, verkeerde verzoeken, en een tekortschietend volgelingschap. Bartimeüs daarentegen licht hier de sluier van Jezus’ ware messiasschap: Jezus is de ‘zoon van David’, de ware grote koning die oog heeft voor de geringe en verachte mens. Zijn weg naar Jeruzalem voert niet naar de macht, maar naar zijn lijden, sterven en opstanding, in gehoorzaamheid aan Gods plan.

Het is zinvol om de oppervlaktebetekenis en de onderliggende betekenis van dit verhaal goed van elkaar te onderscheiden. De vraag ‘Waarom wordt Bartimeüs verder niet meer genoemd in het verhaal?’ haalt die twee door elkaar. Het gaat om een ‘eenmalig optreden’ in het grote verhaal, op het eerste gezicht een genezingsverhaal, dat onder de oppervlakte een les voor de hoorders en lezers biedt, een les die in verband staat met het evangelie als geheel.

Dr. M.J. de Jong is als nieuwtestamenticus verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap.

Bronvermelding

Matthijs de Jong 'De Genezing van Bartimeüs (Marcus 10:46-52). Exegetische notities bij de lezing van de Nationale Bijbelzondag (25 oktober)' in: Met Andere Woorden 28/3 (september 2009), 11-16.

Geraadpleegde literatuur

Adela Yarbro Collins, Mark. A Commentary (Hermeneia), Minneapolis 2007.

Marinus de Jonge, Christologie in context: Jezus in de ogen van zijn eerste volgelingen, Maarssen 1992.

Hendrika Nicole Roskam, The purpose of the gospel of Mark in its historical and social context (Novum Testamentum 114), Leiden 2004.

Christopher M. Tuckett, Christology and the New Testament: Jesus and his earliest followers, Edinburgh 2001.

Gerelateerde Bijbelgedeelten

Marcus 10.46 - Marcus 10.52

Vakblad Met andere woorden

Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.

Lees meer

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons