
kleding
In de tijd van de Bijbel droegen mannen, vrouwen en kinderen dezelfde soort kledingstukken:
- een onderkleed of tuniek
- een bovenkleed of mantel
- een gordel om de tuniek, en soms ook een gordel om de mantel
- hoofdbedekking
- sandalen
Vrouwen droegen meestal een lange tuniek, met halflange of lange mouwen. Ze hadden hun hoofd bedekt. Mannen droegen een lange of korte tuniek, en niet altijd hoofdbedekking.
Materiaal
De meeste kleding was gemaakt van wol of van linnen. Volgens Matteüs 3:4 en Marcus 1:6 droeg Johannes de Doper een ruwe mantel van kameelhaar.
In EzechiĆ«l 16:10-13 is sprake van zijden kleding, maar het is niet helemaal zeker of het Hebreeuwse woord inderdaad āzijdeā betekent. Het kan hier ook om een andere kostbare stof gaan. De enige keer in de Bijbel dat met zekerheid zijde genoemd wordt, is in Openbaring 18:12.
Het was verboden om verschillende soorten materiaal in ƩƩn kledingstuk te gebruiken. In Deuteronomium 22:11 staat: āU mag geen kleding dragen van tweeĆ«rlei weefsel, van wol en linnen samenā.
Kleuren
Linnen was gebroken wit of beige van kleur. Wol kon in de natuurlijke kleuren, zwart, bruin en beige gebruikt worden, maar ook in verschillende kleuren geverfd worden. In de Bijbel worden vooral de kleuren rood, blauw en purper genoemd.
Purperen kleding werd alleen gedragen door de rijksten. De kleurstof daarvoor werd gemaakt van de purperslak en was erg duur. In Handelingen 16:14 wordt een vrouw, Lydia, genoemd, die handelde in purperstoffen.