Magiërs in de Bijbel
In het Nieuwe Testament komen op enkele plaatsen magiërs voor: in Matteüs 2:1-12 waar wijze mannen uit het Oosten geschenken brengen naar Jezus
De magiërs uit het Oosten
De bekendste passage waarin magiërs worden genoemd, is Matteüs 2:1-12. De magiërs zijn daar wijzen uit het Oosten. Zij komen geschenken brengen aan de pasgeboren Jezus, die ze gevonden hebben door een bijzondere ster te volgen. Over de identiteit van deze wijze mannen weten we verder niets.
De magiërs in Handelingen
In het boek Handelingen hebben de magiërs een minder positieve rol. In Handelingen 8:9-24 wil Simon de magiër
Wie waren de magiërs?
De Griekse term voor magiër is magos (meervoud: magi). Dit woord kon op verschillende manieren gebruikt worden:
- De magi waren oorspronkelijk een priesterkaste van de Meden
of de Perzen. In een latere periode werd magi gebruikt als aanduiding van de priesters in het Zoroastrisme. - De term magos werd ook veel ruimer gebruikt, als aanduiding voor experts in magie en waarzeggerij
afkomstig uit Perzië en Mesopotamië. Op deze manier is de term waarschijnlijk gebruikt in Matteüs 2. - Vervolgens kon magos in de betekenis ‘magiër’ ook gebruikt worden als naam van een beroep, zonder dat het iets vertelde over iemands afkomst. Magos werd zo puur een aanduiding voor iemand die bedreven was in vormen van magie en waarzeggerij. Op deze manier is de term gebruikt in de bovengenoemde teksten in Handelingen.