Handoplegging in de Bijbel
Handoplegging is een symbolisch gebaar. Een hogergeplaatst persoon legt één of beide handen op het hoofd van een lagergeplaatst persoon of op de kop van een dier. Zo wordt de persoon of het dier voor een speciaal doel aangewezen. Of er wordt een bepaalde macht of invloed op hem overgedragen.
Handoplegging in het Oude Testament
Handoplegging komt in het Oude Testament voor om een bepaalde bestemming aan te geven, en om (symbolisch) schuld of macht over te dragen. Het gebeurt bijvoorbeeld bij:
- een offerdier (zie Exodus 29:10-15);
- een zondebok (zie Leviticus 16:21);
- veroordeelden (zie Leviticus 24:21);
- opvolgers (zie Numeri 27:23).
Bij het zegenen van nakomelingen lijkt handoplegging een magische of animistische betekenis te hebben. Denk bijvoorbeeld aan het verhaal van het zegenen van Efraïm
Handoplegging in het Nieuwe Testament
Handoplegging komt in het Nieuwe Testament onder andere voor om mensen aan te wijzen voor een speciale taak:
Een meer magische of animistische betekenis heeft de handoplegging bij het genezen van zieken, bijvoorbeeld:
- door Jezus (Matteüs 9:18);
- door Paulus (Handelingen 28:8);
- door christenen (Marcus 16:18).
Die magische betekenis speelt ook een rol als dopelingen door handoplegging de heilige Geest ontvangen (zie Handelingen 8:17).