Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

2.2 Het offer van Abraham

Bijbeltekst(en)

Abraham op de proef gesteld

1Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. ‘Abraham!’ zei Hij. ‘Ja, ik luister,’ antwoordde Abraham. 2‘Haal je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die Ik je wijzen zal.’

3De volgende morgen stond Abraham vroeg op. Hij zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, hakte hout voor het offer en ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken. 4Op de derde dag zag Abraham die plaats in de verte liggen. 5Toen zei hij tegen de knechten: ‘Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen we naar jullie terug.’ 6Hij pakte het hout voor het offer, legde het op de schouders van zijn zoon Isaak en nam zelf het vuur en het mes. Zo gingen die twee samen verder. 7‘Vader,’ zei Isaak. ‘Ja, mijn zoon, ik luister,’ antwoordde Abraham. ‘We hebben vuur en hout,’ zei Isaak, ‘maar waar is het lam voor het offer?’ 8Abraham antwoordde: ‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn zoon.’ En zo gingen die twee samen verder. 9Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout. 10Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten. 11Maar de engel van de HEER riep vanuit de hemel: ‘Abraham, Abraham!’ ‘Ja, ik luister,’ antwoordde hij. 12‘Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet Ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt Mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.’ 13Toen Abraham om zich heen keek, zag hij achter zich een ram, die met zijn hoorns verstrikt was geraakt in de struiken. Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon. 14Abraham noemde die plaats ‘De HEER zal erin voorzien’. Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: ‘Op de berg van de HEER zal erin voorzien worden.’

15Toen sprak de engel van de HEER opnieuw vanuit de hemel tot Abraham. 16Hij zei: ‘Ik zweer bij mijzelf – spreekt de HEER: Omdat je dit hebt gedaan, omdat je Mij je zoon, je enige, niet hebt onthouden, 17zal Ik je rijkelijk zegenen en je zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en zand op het strand langs de zee, en je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen. 18En dankzij jouw nakomelingen zullen alle volken op aarde zich gezegend noemen. Want jij hebt naar Mij geluisterd.’

19Daarna ging Abraham terug naar zijn knechten. Samen gingen ze weer op weg naar Berseba, en daar bleef Abraham wonen.

Genesis 22:1-19NBV21Open in de Bijbel

Prent
Het verhaal waarin God van Abraham vraagt om zijn meest geliefde zoon Isaak te offeren, moet voor ouders moeilijk te begrijpen zijn. Meestal wordt de scène uitgebeeld die de goede afloop aangeeft: het moment dat Gods engel ingrijpt en Abraham ervan weerhoudt met zijn mes de keel van zijn zoon door te snijden. Maar welke gevoelens zullen in de aanloop naar dit offer zijn rondgegaan in Abraham?
Rembrandt toont hier de voorafgaande scène: Isaak heeft in alle onschuld gevraagd voor welk offerdier hij hout naar deze offerplaats heeft gesjouwd. De offersteen is een lege witte plek – geen enkele etslijn verstoort de oppervlakte. Op de achtergrond stijgt al rook op uit een ketel. Het verslag in de Bijbel is zakelijk, over emoties van de betrokkenen wordt niets gezegd. Abraham antwoordt zijn zoon diplomatiek: ‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen.’ Met het gebaar van zijn linkerwijsvinger die naar boven wijst, geeft hij aan dat God verantwoordelijk is. Hij lijkt vastberaden, maar zijn rechterhand, waarmee hij in zijn hartstreek knijpt, verraadt subtiel dat er meer aan de hand is.

Bijbel
Een van de meest dramatische verhalen in de Bijbel is het verhaal over het offer van Abraham. Het is niet alleen het hoogtepunt in de hele vertelgeschiedenis van Abraham, maar het is ook een gedeelte dat tot de verbeelding (en verbazing) sprak en nog steeds spreekt bij kunstenaars, theologen, Bijbelwetenschappers en andere Bijbellezers. Het is een bijzonder mooi voorbeeld – opnieuw – van de Hebreeuwse vertelkunst.
De lezer krijgt in de opening wederom meer informatie dan Abraham: God stelt Abraham opnieuw op de proef. Het is een test waarin gekeken wordt wie Abraham ten diepste is: hoe gehoorzaam is hij eigenlijk aan God? Dat je gehoorzaamt bij makkelijke opdrachten die je wat opleveren is logisch. Abraham heeft al laten zien dat hij bereid is zijn thuisland te verlaten voor God. Maar zou Abraham ook gehoorzamen als het nog moeilijker wordt? Ja, zelfs als hij zijn eniggeboren zoon – zijn toekomst, zijn nageslacht – zou moeten offeren? Als lezer kun je de goede afloop al tussen de regels door verwachten, maar voor Abraham is die nog onzichtbaar.
Langzaam wordt de spanning en dramatiek opgebouwd. Het begint al met hoe God de opdracht geeft: ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt.’ Om de dramatiek te vergroten, benadrukt de schrijver ook bijna in elk vers deze relatie tussen vader en zoon – ja, zelfs op het moment suprême noemt hij dit: ‘Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten.’ Net op tijd klinkt dan de stem van de engel uit de hemel, die Abraham ervan weerhoudt door te gaan. Abraham is op de proef gesteld en heeft dit doorstaan.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.8
Volg ons