Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

1.3 Tobit en Anna met het bokje

Bijbeltekst(en)

11Ook verdiende mijn vrouw Anna in die tijd geld met spinnen en weven. 12Als ze haar werk af had bracht ze het naar haar opdrachtgevers, die haar dan betaalden. Toen ze eens, op de zevende dag van de maand dystros, iets afleverde, betaalden ze niet alleen haar volledige loon, maar gaven ze haar bovendien een jong geitje uit hun kudde mee naar huis. 13Toen ze ermee thuiskwam begon het te mekkeren. ‘Hoe kom je aan dat geitje?’ vroeg ik haar. ‘Je hebt het toch niet gestolen? Breng het terug naar de eigenaar; we mogen niets eten dat gestolen is.’ 14Ze antwoordde: ‘Ik heb het als geschenk gekregen, naast mijn loon.’ Maar ik geloofde haar niet en werd boos, en zei haar nogmaals dat ze het geitje naar de eigenaar moest terugbrengen. Toen riep ze uit: ‘Jij was toch altijd zo hulpvaardig en rechtschapen? Moet je zien wat er nu van je geworden is!’

1Overmand door verdriet barstte ik in tranen uit, en snikkend bad ik: 2‘Heer, U bent rechtvaardig, alles wat U doet is rechtvaardig. Al uw daden getuigen van uw barmhartigheid en trouw. U bent rechter van de wereld. 3Vergeet mij toch niet, Heer, en vestig uw blik op mij. Straf mij niet voor mijn zonden en mijn onbezonnen daden, noch voor die van mijn voorouders. Ze hebben tegen U gezondigd 4en uw geboden niet in acht genomen. Daarom hebt U ons prijsgegeven aan plundering, ballingschap en dood, en worden we bespot, belasterd en beledigd door alle volken waaronder U ons hebt verstrooid. 5Ja, alle vonnissen die u over mij velt, zijn rechtvaardig, want ik heb gezondigd. We hebben uw geboden niet in acht genomen en zijn U niet trouw gebleven. 6Doe daarom met mij wat U wilt, gebied toch dat mijn levensadem wordt teruggenomen. Dan word ik tenminste verlost van dit aardse bestaan en verga ik tot stof. Ik kan maar beter sterven dan dat ik nog langer moet leven, want de leugenachtige beledigingen die ik heb moeten aanhoren, hebben me diep gegriefd. Ach Heer, gebied toch dat ik van deze ellende word bevrijd en laat me naar mijn eeuwige rustplaats gaan. Wend uw blik niet van mij af, Heer, want liever sterf ik dan dat ik in ellende moet leven en me moet laten beledigen.’

Tobit 2:11-3:6NBV21Open in de Bijbel

Prent
Ondanks dat het boek Tobit niet in de StatenBijbel is opgenomen, lieten veel kunstenaars zich door het spannende verhaal inspireren. De tekst staat in de katholieke Bijbel en werd ook in eerdere protestantse Bijbelvertalingen opgenomen, al dan niet met volgende uitleg: ‘Dese boecken en vindt men niet in der Hebreischer Biblia, ende woorden Apocrypha ghenoemt’ (Deux-AesBijbel, 1562).
Rembrandt moet het verhaal heel goed hebben gekend, want hij liet ten minste 21 werken met scènes uit dit verhaal achter, waaronder deze vrij ongebruikelijke scène. Het is een klein tafereel waar de emoties vanaf spatten.
Tobit, een ijverige navolger van Gods regels, is blind geworden. Zijn vrouw is gedwongen de kost te verdienen. Als ze op een dag thuiskomt met een geitje, dat ze van haar werkgever als extra beloning heeft gekregen, beschuldigt Tobit haar van diefstal. Het is niet duidelijk of Rembrandt hier de eerste beschuldigingen van diefstal uitbeeldt (Tobit 2:13-14) of Tobits smeekbede om van dit aardse bestaan verlost te worden (Tobit 3:6). Hij vestigt vooral de aandacht op de reactie van Anna. Haar gelaat, met in tegenstelling tot haar man heldere ogen, verraadt verbijstering, ontzetting en opkomende woede over zoveel eigengereidheid en zelfmedelijden van haar man.

Bijbel
Aangeslagen en wanhopig zit Tobit thuis. Sinds een tijdje is hij blind aan beide ogen door een ooginfectie. Geen enkele arts kan hem hierbij helpen. Sterker nog: ze maken het alleen maar erger. Hij begrijpt er niets van. Zijn naam betekent ‘God is goed’, maar op dit moment merkt hij daar bar weinig van. Waarom moet dit hem nu overkomen?
Tobit was eigenlijk de laatste persoon bij wie je dit zou verwachten. Hij staat bij zijn volksgenoten namelijk bekend als een vroom en toegewijd man. Hij deelt zijn voedsel met wie honger lijdt, deelt zijn kleding met wie geen kleren heeft en wil in alles Gods regels volgen. Want dat is voor Tobit – als Jood – het allerbelangrijkste: doen wat God wil. Volgens teksten zoals Deuteronomium 28 en diverse psalmen en spreuken zou je zegen moeten ervaren als je zo leeft. En dat is precies waar het knaagt bij Tobit. Hij doet alles goed, maar op dit moment ervaart hij eerder vloek dan zegen.
Terwijl Tobit ziek thuis zit en alles overdenkt, is zijn vrouw Anna aan het werk. Middels spinnen en weven verdient ze de kost. Als ze op een gegeven moment weer een handwerk af heeft, krijgt ze van de opdrachtgevers niet alleen haar loon, maar ook een jong geitje als extraatje. Wanneer ze daarmee thuiskomt, begint het dier te mekkeren. Tobit hoort dit en vraagt hoe ze eraan komt. Maar nog voor ze kan antwoorden, voegt hij er ook nog even een verdenking van diefstal aan toe: ‘Je hebt het toch niet gestolen?’ Zo vroom als hij is zegt hij dat als dit zo is, zij het gelijk moet terugbrengen naar de eigenaar. Anna legt uit hoe ze eraan gekomen is, maar dat gaat er niet in bij Tobit. Hij gelooft z’n vrouw niet en zegt nogmaals dat ze het geitje moet terugbrengen. Dan is voor Anna een grens bereikt. Na uitgemaakt te zijn voor een dief en leugenaar, bijt ze van zich af en sneert hem toe: ‘En wat waren al die goede en rechtschapen daden van jou dan waard? Moet je zien wat die ons hebben opgeleverd!’ Dit slaat in als een bom bij de vrome Tobit en z’n lijden wordt nog groter. Hij wordt overmand door verdriet, barst in tranen uit en bidt een smeekbede naar God.
Het is een verhaal met ironie ten top: een vrome Jood die verwikkeld raakt in een huiselijke ruzie, een stukje emancipatie avant la lettre (de vrouw die de kost verdient) en de arrogantie van Tobit, die er ofwel niet tegen kan dat z’n vrouw nu de broek aanheeft, of zich niet kan voorstellen dat ze even vroom is als hij.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.8
Volg ons