7Je plaatste je bed op een hoogverheven berg,
je ging de berg op om een offer te brengen.
8Achter je deur en je deurpost
heb je je schandelijke tekens geplaatst.
Je hebt je van Mij afgekeerd:
naakt spreidde je het bed breed uit,
je vlijde je er neer,
je sprak een prijs af met je mannen,
je sliep maar al te graag met hen
en bekeek hun lichaam gretig.
9Je daalde af naar Moloch
met olie en balsem in overvloed.
Je stuurde je boden naar verre oorden,
zelfs tot diep in het dodenrijk.
10Het vele reizen matte je af,
maar nooit zei je: ‘Ik geef het op.’
Je lusten werden bevredigd,
dat hield je op de been.
11Voor wie ben je zo bang en beducht
dat je leugens blijft verspreiden?
Aan Mij heb je niet gedacht,
om Mij je niet bekommerd.
Ik heb al te lang gezwegen,
je hebt geen ontzag meer voor Mij.
12Ik zal je vertellen wat ze waard zijn,
dat fraaie gedrag en die maaksels van jou:
ze zullen je niet baten.
13Ook al schreeuw je het uit,
je godenverzameling zal je niet redden:
de wind tilt ze op, een zuchtje wind voert ze weg.
Maar ieder die bij Mij schuilt
zal het land in bezit nemen
en mijn heilige berg in eigendom krijgen.