Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Matteüs 2:1-12

Hier vind je informatie over de context van Matteüs 2:1-12 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie volgens Matteüs als geheel

Meer over zaken als de historische context, opbouw, centrale thema’s en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Matteüs vind je in deze Inleiding bij het Evangelie volgens Matteüs

Plek van deze passage in het geheel

Onze passage is deel van het inleidende gedeelte van het Evangelie volgens Matteüs (1:1-4:11). In dit gedeelte wordt de lezer verteld wie Jezus is en wat zijn taak gaat zijn. Wie Jezus is wordt geschetst aan de hand van zijn afstamming van Abraham en David (in 1:1-17) en aan de hand van een aantal gebeurtenissen, waarvan onze passage er één is, als vervulling van diverse uitspraken van profeten (zie 1:22-23; 2:5-6, 15, 17-18 en 23). Ook spelen dromen in dit gedeelte een belangrijke rol (zie 1:20; 2:12-13, 19 en 22).

Tot slot zijn er verbindingen tussen dit inleidende deel van het Evangelie van Matteüs en het eerste boek van het Oude Testament. Zoals Genesis begint met de schepping van de wereld, begint Matteüs met de afstamming (Grieks: genesis) van Jezus. Zoals in Genesis Abram en Sarai uit het gebied van de Chaldeeën naar het beloofde land komen, zo komen er nu magiërs uit datzelfde gebied om Jezus eer te bewijzen. En zoals in Genesis Jozef naar Egypte gevoerd wordt door slavenhandelaars, zo vlucht Jozef met Maria en Jezus naar Egypte uit angst voor de woede van Herodes. Op al deze manieren wil Matteüs onderstrepen dat Jezus volledig verbonden is met de beloftes van het Oude Testament.

De passage zelf valt uiteen in twee delen die tegenover elkaar staan. In het eerste deel (vs. 1-9a) staat Herodes centraal, in het tweede deel Jezus (vs. 9b-12). Hierdoor wordt het verschil tussen deze beide koningen benadrukt: Herodes als de brute tiran tegenover (het kwetsbare kind) Jezus als de geweldloze vredevorst.

Eigen accenten Matteüs, in vergelijking met Lucas

Alleen Matteüs en Lucas vertellen over de geboorte van Jezus. Lucas doet dit het uitgebreidst, met met zijn verhaal over het decreet van keizer Augustus (waardoor Jozef en Maria van Nazaret naar Bethlehem moeten gaan), de voederbak, de engelen en de herders (Luc. 2:1-20). In Matteüs daarentegen wonen Jozef en Maria al in Bethlehem en vestigen zij zich, na eerst naar Egypte gevlucht te zijn, daarna in Nazaret (Mat. 2:1-23). Niet de herders, maar magiërs uit het Oosten komen Jezus eer bewijzen. Matteüs benadrukt bij dit alles, veel meer dan Lucas, dat Jezus de vervulling vormt van beloften uit het Oude Testament.

Aantekeningen

Bij vers 1:

  • Toen Jezus geboren was: Jezus is geboren aan het eind van de regering van Herodes de Grote, rond het jaar 6 voor onze jaartelling. (Die jaartelling is gebaseerd op een achteraf foutief gebleken berekening van het geboortejaar van Jezus door Dionysius Exiguus, een monnik uit de zesde eeuw.)
  • Betlehem: Betlehem, het geboortedorp van David, lag ongeveer 8 km ten zuiden van Jeruzalem (zie v. 5-6).
  • Herodes: Herodes de Grote was in 40 voor Christus door de Romeinse senaat tot koning van de Romeinse provincie Judea benoemd. Met steun van de Romeinen versloeg hij in 37 voor Christus Antigonus, de Hasmonese koning van Judea die in opstand was gekomen tegen de Romeinen, en veroverde zo de macht. Daarna bleef hij tot zijn dood in 4 voor Christus koning over Judea. Hij was een kundig bestuurder die grote bouwprojecten uitvoerde. Maar hij was ook gewelddadig en wraakzuchtig. Zijn niet-Joodse afkomst, zijn pro-Romeinse politiek en zijn wrede optreden maakten Herodes gehaat bij het Joodse volk. Na zijn dood werd zijn rijk verdeeld onder drie van zijn zoons: Archelaüs (zie 2:22), Herodes Antipas (14:1-12) en Filippus, naar wie Caesarea Filippi genoemd is (16:13).
  • magiërs: het Griekse woord magos duidt hier op Perzische en Babylonische wijzen en priesters die onder meer geschoold waren om voortekenen te duiden m.b.v. astrologie, sterrenwichelarij en het interpreteren van dromen (in het Oude Testament worden vergelijkbare wijzen genoemd in Dan. 2:2 en 10). Zulke magiërs waren religieuze specialisten aan het hof van oosterse koningen en op die manier ook vaak betrokken bij het aanwijzen en aanstellen van koningen. Matteüs wil benadrukken dat Jezus de geboren en echte koning is, en magiërs waren in die tijd precies de specialisten die dat konden bevestigen. Hun precieze aantal wordt niet genoemd, maar in verband met de drie geschenken genoemd in vers 11 worden zij in de traditie aangeduid als drie wijzen (of koningen) uit het Oosten.
  • Oosten: er wordt een hoofdletter gebruikt bij ‘Oosten’, omdat het hier niet gaat om mensen die van dichtbij uit oostelijke richting komen (bijvoorbeeld uit Transjordanië), maar om mensen uit het verder gelegen gebied van Mesopotamië en Perzië, waar de priesterkaste van de magiërs vandaan kwam. In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt Bileam een ‘ziener uit het Oosten’ genoemd (Num. 22:5, 23:7). Met ‘uit het Oosten’ onderscheidt Matteüs deze officiële magiërs van het bredere gebruik van ‘magiër’ voor mensen die bovennatuurlijke kennis claimden, bepaalde (‘magische’) praktijken beoefenden en vaak ongunstig bekend stonden (zie Hand. 13:6-10, waar de Joodse magiër Barjesus een oplichter genoemd wordt). In deze passage wordt de aanbidding van Christus door heidense magiërs de lezers tot voorbeeld gesteld.  De heidense intellectuele elite die Jezus als de beloofde messias zoeken en vinden staat tegenover de intellectuele elite in Jeruzalem, die wel zien dat de messias in Betlehem geboren zal worden, maar tegelijk vasthouden aan de pracht en praal van Jeruzalem in plaats van ook zelf naar het onooglijke Betlehem af te reizen. Het is wellicht behulpzaam om hierbij te bedenken dat de evangelist dit schrijft op het moment dat de afwijzing van Jezus door de (meeste) Joodse leiders een gegeven is. Bovendien is het bepalende contrast in Matteüs 2 niet tussen Joden en niet-Joden, maar tussen machthebbers en machtelozen.

Bij vers 2:

  • die onlangs geboren is: in het Grieks staat er alleen ‘geboren’ (Grieks: techtheis). Uit het verhaal blijkt dat Jezus op het moment dat de magiërs Hem komen bezoeken ergens tussen de 0 en 2 jaar is (cf. Mat. 2:16). Het ‘onlangs’ wordt in vertalingen aangevuld omdat alleen ‘geboren’ een betekenisloze aanduiding lijkt: alle mensen zijn immers geboren. Toch is het mogelijk dat Matteüs met deze vraag van de magiërs twijfels over de legitimiteit van Herodes’ koningschap op wil roepen. Herodes kwam immers niet uit een koninklijk geslacht, maar was door de Romeinen tot koning benoemd. Een geboren koning stond hoger dan een benoemde koning. Zie voor de achtergronden van de vertaling van techtheis in Matteüs 2:2 het artikel van drs. Gert Knepper in deze uitgave van Met andere Woorden.
  • Koning van de Joden: zie Mat. 27:11, 29, 37.
  • zijn ster: in oud-oosterse en Egyptische teksten was de ster het symbool voor goden en koningen. Het verband tussen de ster en de verwachte koning (‘een scepter’) is aanwezig in Numeri 24:17. Ook in Grieks-Romeinse teksten gaat de komst van een nieuwe koning vaak gepaard met astronomische verschijnselen. Zoals uit vers 9 zal blijken kent deze ster bovennatuurlijke eigenschappen.
  • zijn ster zien opgaan: in de NBG-vertaling 1951 staat hier ‘wij hebben zijn ster in het Oosten gezien’. In het Grieks wordt het woord anatolē gebruikt, dat gebruikt wordt om de opwaartse beweging van sterren aan te geven (dikwijls voor het opgaan van de zon). Het woord wordt ook gebruikt in de betekenis ‘oosten’ (omdat de zon in het oosten opgaat). Hier zijn dus twee vertaalmogelijkheden: ‘wij hebben zijn ster zien opgaan’ en ‘wij hebben zijn ster in het Oosten gezien’. Omdat het woord anatolē hier op een andere manier gebruikt wordt dan in Matteüs 2:1, is de betekenis ‘opgaan’ de waarschijnlijkste.
  • aanbidden: deze vertaling van proskuneō komt in Matteüs voor in Matteüs 2:2, 8; 28:9 en 17. Door het woord steeds op dezelfde manier te vertalen wordt een motief in het evangelie goed zichtbaar: aan het begin zijn het onbekende magiërs die Jezus aanbidden (Jezus als geboren koning), aan het einde van het evangelie zijn het de vrouwen (Matteüs 28:9) en de elf leerlingen (Matteüs 28:17) die Hem aanbidden (Jezus als de opgestane Heer, die alle macht in de hemel en op de aarde heeft). In 2:11 wordt ‘ze wierpen zich in aanbidding voor het kind neer’ gebruikt als vertaling van piptō (‘vallen’) en proskuneō (‘aanbidden’/‘zich neerwerpen’). (Waar het daadwerkelijk om ‘zich neerwerpen voor’ gaat, is dit ook zo vertaald – zie Mat. 8:2 en 15:25).

Bij vers 3:

  • schrok hevig: de angst van Herodes komt overeen met wat we uit andere bronnen over hem weten. Aan het einde van zijn bewind, in 7 en 4 voor Christus, liet hij zelfs verschillende familieleden doden, die hij ervan verdacht een complot te smeden om hem ten val te brengen.
  • heel Jeruzalem met hem: Matteüs tekent Jeruzalem weinig positief (vgl. Mat. 21:10; 23:37), want hij schaart heel Jeruzalem aan de kant van Herodes. In werkelijkheid werd Herodes door veel Joden als een onrechtmatige koning gezien. Jeruzalem lijkt hier symbool te staan voor de leiders, niet voor het hele volk.

Bij vers 4:

  • de messias: Grieks: ho christos. Deze titel ging al in een vroeg stadium deel uitmaken van Jezus’ naam: ‘de christus’ werd ‘Jezus Christus’. Soms is het moeilijk te bepalen of de titel (‘de christus’) of de naam (‘Christus’) bedoeld is. Bij het vertalen van de titel is gekozen voor ‘(de) messias’ omdat hierin het duidelijkst naar voren komt dat de titel geworteld is in Joodse verwachtingen van een persoon die van God de volmacht heeft ontvangen om een centrale rol te spelen in de eindtijd.
  • schriftgeleerden: dit waren specialisten in de interpretatie en de toepassing van de heilige teksten en hoeders van de traditie. In de tijd van Jezus vormen zij, samen met de hogepriesters, de leidende religieuze klasse in Jeruzalem.

Bij vers 6:

  • En jij, Betlehem … zal hoeden: de aangehaalde tekst is een combinatie van Micha 5:1-3 en 2 Samuël 5:2. Er bestonden verschillende messiasbeelden (en sommige Joodse groepen hadden überhaupt geen messiasverwachting). Het meest bekende beeld was dat van een koninklijke, politieke messias (zie 21:8-9). Een nieuwe David, die het koningshuis van zijn voorvader zou herstellen en de vrede en de welvaart zou verzekeren van Israël te midden van de heidense volken, die aan het volk van God onderworpen zouden zijn.
  • zeker niet de minste: Matteüs citeert hier uit het oudtestamentische boek Micha. In De Nieuwe Bijbelvertaling luidt Micha 5:1, 3 ‘Uit jou, Betlehem in Efrata,/ te klein om tot Juda’s geslachten te behoren,/ uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen (...). Hij zal aantreden en hen als een herder weiden’, terwijl de passage in Matteüs 2:6 als volgt luidt: ‘En jij, Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort die mijn volk Israël zal hoeden.’ Matteüs heeft hier niet de ons bekende Hebreeuwse tekst van het Oude Testament gevolgd, noch de Septuaginta, de oudste bewaarde Griekse vertaling van het Oude Testament. Het is onduidelijk of Matteüs een andere versie gebruikt heeft, of dat hij uit het hoofd citeerde of het citaat aan de context aangepast heeft. In ieder geval is het niet mogelijk de vertaling van het citaat in Matteüs 2:6 af te stemmen op Micha 5. In dit artikel [deze volgt] wordt dieper ingegaan op dit verschil tussen de tekst in Micha en Matteüs.

Bij vers 8:

  • aanbidden: dit voornemen van Herodes klinkt buitengewoon wrang in het licht van de kindermoord, beschreven in vers 16. Herodes probeert de magiërs voor zijn eigen machtsbehoud in te zetten, maar dit zal uiteindelijk (zie vers 12) anders lopen. Iets vergelijkbaars wordt verteld over de ziener Bileam in het boek Numeri, die van de Moabitische koning Balak de opdracht krijgt om het volk Israël te vervloeken, maar ze uiteindelijk juist zegent (zie Num. 22-24).

Bij vers 9:

  • nu ging de ster … voor hen uit: zo wordt de ster door God gebruikt om de magiërs de goede weg te wijzen, zoals in vers 12 een droom. Sterren werden in deze tijd ook met engelen geassocieerd, wat het begrijpelijker maakt dat de ster voor de wijzen uitging om hen de weg te wijzen.

Bij vers 11:

  • goud en wierook en mirre: latere uitleggers hebben hierin een verwijzing gezien naar Jesaja 60:6 (zie ook Ps. 72:10,15), waardoor de traditie is ontstaan dat de magiërs koningen waren; Matteüs heeft echter over het algemeen een negatief beeld van aardse koningen, te beginnen met Herodes (Mat. 10:18; 14:9‑10; 17:25; 20:25). Hoewel de magiërs zelf geen koningen zijn, zijn zij wel de autoriteit bij uitstek om een echte koning te (h)erkennen.

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Wordt aangevuld.

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.24.4
Volg ons