1Het volk van Israël ging weg uit Egypte,
uit dat land met een vreemde taal.
2Toen werd Israël het volk van God,
het volk waarover hij heerste.
3De zee zag het en vluchtte weg,
en de Jordaan stroomde niet meer.
4Bergen en heuvels sprongen op,
het leken wel jonge lammetjes.
5Zee, waarom ben je gevlucht?
Jordaan, waarom stroomde je niet meer?
6Bergen en heuvels, wat is er gebeurd?
Waarom sprongen jullie op als lammetjes?
7Wij vluchtten voor de Heer,
wij sprongen op voor de God van Israël.
De hele aarde moet voor hem beven!
8Want hij maakt van stenen een stromende bron,
van rotsen maakt hij een rivier.
Je browser ondersteunt geen HTML5 audio.