Jeruzalem is de stad van God
De Heer is te groot voor de aarde
1De Heer zegt: ‘Jullie willen een tempel voor mij bouwen waar ik kan wonen. Maar dat kan niet, want ik ben groter dan jullie denken! Ik ben koning van de hemel, ik heers over de aarde. 2Ik heb alles zelf gemaakt. Door mij zijn de hemel en de aarde ontstaan.
Ook al woon ik in de hemel, toch ben ik er voor de mensen op aarde. Vooral voor mensen die arm zijn en onderdrukt worden. Ik help de mensen die mijn woorden belangrijk vinden.
Wie de Heer eert, moet goed leven
3Ja, ik help mensen die mij vereren, maar dan moeten ze geen slechte dingen doen!
Als iemand voor mij een stier slacht maar ook een mens doodt, dan zal ik hem straffen. Als iemand een schaap offert maar ook een hond doodmaakt, dan zal ik hem straffen. Als iemand een graanoffer brengt maar ook het bloed van een varken offert, dan zal ik hem straffen. Als iemand wierook voor mij brandt maar dat ook doet voor een andere god, dan zal ik hem straffen.
Als die mensen ervoor kiezen om zulke afschuwelijke dingen te doen, 4dan kies ik ervoor om hen te straffen. Alles waar ze bang voor zijn, zal met hen gebeuren.
Want ik heb hen geroepen, maar ze gaven geen antwoord. Ik heb tegen hen gesproken, maar ze luisterden niet. Ze deden steeds slechte dingen. Ze hebben mij in de steek gelaten.’
Wie de Heer eert, wordt uitgelachen
5De Heer zegt tegen de mensen die hem vereren: ‘Als jullie mijn woorden belangrijk vinden, luister dan naar mij! De rest van het volk heeft een hekel aan jullie. Ze willen niets met jullie te maken hebben. Ze lachen jullie uit en zeggen: ‘De Heer moet maar eens laten zien hoe machtig hij is! Dan kunnen wij zien waarom jullie zo vrolijk zijn.’ Maar die mensen zullen zelf uitgelachen worden!’
6Luister! Er klinkt geschreeuw in de stad. Vanuit de tempel klinkt een luide stem. Het is de stem van de Heer. Hij zegt dat hij zijn vijanden zal straffen voor hun daden.
Jeruzalem krijgt nieuwe inwoners
7Jeruzalem krijgt nieuwe inwoners. De stad lijkt op een vrouw die al gaat bevallen voordat de weeën echt begonnen zijn. Een vrouw die zonder pijn een kind krijgt. 8Maar zoiets kan helemaal niet! Een land kan niet in één dag ontstaan, een volk wordt niet in één ogenblik geboren! En toch zal dat gebeuren met Jeruzalem!
9De Heer zegt: ‘Ik maak af wat ik begonnen ben. Jeruzalem zal nieuwe inwoners krijgen, daar zal ik voor zorgen.’
Nu kan iedereen blij zijn
10Juich, als je van Jeruzalem houdt, wees blij! De mensen die eerst verdrietig waren over de stad, kunnen nu vrolijk zijn!
11Want in Jeruzalem zullen jullie getroost worden, daar zullen jullie het goed hebben. Jeruzalem is net als een moeder die voor je zorgt. En jullie zijn haar kinderen, die drinken aan haar borst. Jullie zullen meer dan genoeg hebben en sterk worden.
In Jeruzalem zal er vrede zijn
12De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Net zoals het water van een rivier altijd stroomt, zo zal er in Jeruzalem altijd vrede zijn. Daar zal ik voor zorgen. En zoals uit een rivier steeds maar water komt, zo zullen andere volken steeds met geschenken komen. Die geschenken zijn voor jullie.
In Jeruzalem zullen jullie veilig zijn, net als kinderen die bij hun moeder op schoot zitten. 13In Jeruzalem komt er een eind aan jullie verdriet. Want ik zal jullie troosten, zoals een moeder haar kinderen troost.
14Dan laat ik aan jullie mijn macht zien, en aan de vijanden mijn woede. Als jullie dat zien, zullen jullie vrolijk en gelukkig zijn. Jullie krijgen weer kracht. Jullie kracht zal snel groeien, net zoals jonge plantjes snel sterker worden.’
De Heer komt om zijn vijanden te straffen
15De Heer zal komen op zijn strijdwagen, zo snel als een storm. Hij komt om zijn vijanden te straffen. Hij komt met vuur, want zijn woede is groot. 16Hij zal zijn oordeel geven over alle mensen. Veel mensen zullen sterven door zijn vuur en zijn zwaard.
17De Heer straft de mensen die naar tuinen gaan waar afgoden vereerd worden. Hij straft de mensen die vlees eten van varkens, muizen of andere onreine dieren. De Heer zegt: ‘Die mensen zullen allemaal sterven, 18want ik weet hoe slecht ze zijn.’
De volken zullen Gods macht zien
De Heer zegt: ‘De tijd is gekomen om de volken te straffen. Ik zal veel volken en landen bij elkaar brengen. Ze zullen komen en zien hoe machtig ik ben. 19Maar ik zal iets bijzonders doen: ik zal ze niet allemaal straffen.
De mensen die ik niet straf, zal ik naar andere volken sturen. Daar zullen ze iedereen vertellen over mijn macht. Ik stuur hen naar verre landen: naar Tarsis, Pul en Lydië, waar de mensen goed kunnen schieten met pijl en boog, naar Tubal en Griekenland, en naar de verste eilanden. Want in die landen is mijn naam nog niet bekend, daar hebben ze nog niet gehoord hoe machtig ik ben.
20Ik zal dus mensen naar verre landen sturen. Zij zullen de Israëlieten die daar gevangen zitten, terughalen. Ze brengen hen terug naar Jeruzalem met paarden en wagens, en met ezels en kamelen. Ze brengen hen naar Jeruzalem, naar mijn heilige berg, als een geschenk voor mij. Het zal net zo’n feest zijn als wanneer de Israëlieten heilige offers naar mijn tempel brengen. 21En dan zullen ook mensen van andere volken mij als priester kunnen dienen.’
Iedereen zal naar Gods tempel komen
22De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Ik zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde maken. Die zullen altijd blijven bestaan. En ook jullie en jullie nakomelingen zullen altijd blijven bestaan.
23Bij elke nieuwe maan en op elke sabbat zullen alle mensen naar mijn tempel komen. En daar zullen ze allemaal voor mij knielen.
24En als ze Jeruzalem weer verlaten, zullen ze de dode lichamen zien van de mensen die zich tegen mij verzet hebben. Die mensen zullen voor altijd branden in het vuur. De wormen zullen voor altijd over hun lichamen kruipen. Het zal voor iedereen afschuwelijk zijn om dat te zien.’