Gods dienaren worden niet gestraft
Het volk blijft zich verzetten
1De Heer zegt: ‘Mijn volk heeft mij niet om raad gevraagd, maar toch ben ik er voor hen. Mijn volk bidt niet tot mij, maar toch zeg ik tegen hen: ‘Hier ben ik, hier!’ 2Ik sta elke dag voor hen klaar.
Maar mijn volk blijft zich tegen mij verzetten. Ze doen wat ze zelf willen, ze kiezen de verkeerde weg. 3Ze maken mij steeds weer kwaad. Want ze brengen offers in tuinen waar afgoden vereerd worden, en ze branden wierook op altaren van afgoden. 4’s Nachts gaan ze naar de begraafplaats om contact te krijgen met de doden. Ze eten varkensvlees en ander onrein voedsel.
5Tegen andere mensen zeggen ze: ‘Blijf waar je bent, kom niet te dicht bij ons. Want wij zijn te heilig voor jullie.’ Zo beledigen ze mij de hele tijd, ze maken me woedend!’
De Heer zal zijn volk straffen
6De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Ik ga jullie straffen, dat staat vast. En ik houd pas op als jullie voor al je misdaden gestraft zijn.
7Ik zal jullie ook straffen voor de misdaden van jullie voorouders. Want ook zij hebben afgoden vereerd, en offers aan hen gebracht op bergen en heuvels. Ook zij hebben mij beledigd. Lang geleden heb ik al bepaald welke straf ze zouden krijgen.’
Gods dienaren zullen in het land wonen
8De Heer zegt: ‘Ik zal niet het hele volk straffen. Want er zijn ook goede mensen bij. Die goede mensen zijn mijn dienaren, hen zal ik in leven laten. Het is net als met een druiventros waar nog een paar goede druiven aan zitten. Die gooi je niet weg, want je kunt er nog sap uit halen.
9In Israël en in de bergen van Juda zal een nieuwe generatie geboren worden. Daar zal ik voor zorgen. Zij worden de dienaren die ik zelf uitgekozen heb. Zij zullen het land in bezit nemen en er gaan wonen. 10In het hele land, van het westen tot het oosten, zullen hun schapen gras vinden en zullen hun koeien rusten. Want zij zijn mijn volk, zij zijn het volk dat mij om raad gevraagd heeft.’
Veel mensen laten de Heer in de steek
11-12De Heer zegt tegen iedereen die hem in de steek gelaten heeft: ‘Maar jullie zal ik straffen. Jullie zullen sterven! De vijanden zullen jullie verslaan en jullie doden in de strijd. Want jullie hebben mij niet vereerd op mijn heilige berg. Nee, jullie hebben andere goden vereerd. Jullie hebben offers gebracht aan de god van het geluk en aan de god van het geld!
Ik heb jullie vaak geroepen, maar jullie gaven nooit antwoord. Ik heb tegen jullie gesproken, maar jullie luisterden niet. Jullie wisten wat ik wilde, maar jullie bleven slechte dingen doen.
Gods dienaren zullen het goed hebben
Jullie hebben mij in de steek gelaten. 13Daarom zal ik verschil maken tussen jullie en mijn dienaren: Mijn dienaren zullen genoeg te eten hebben, maar jullie zullen honger hebben. Mijn dienaren zullen genoeg te drinken hebben, maar jullie zullen dorst hebben. Mijn dienaren zullen vrolijk zijn, maar jullie zullen uitgelachen worden. 14Mijn dienaren zullen juichen van vreugde, maar jullie zullen schreeuwen van verdriet. Jullie zullen klagen omdat jullie niet meer weten wat je moet doen.
15Mijn dienaren zullen jullie naam alleen gebruiken om mensen iets slechts toe te wensen, als ze hen dood willen hebben. Maar mijn dienaren zullen zelf een nieuwe naam krijgen. 16Die naam zullen ze gebruiken als ze mensen zegenen. Of als ze iets plechtig beloven en zeggen: ‘Dat beloof ik plechtig. Zo zeker als God leeft, de God die betrouwbaar is!’ En dan denkt niemand meer aan de ellende van vroeger. Ook ik zal er niet meer aan terugdenken.’
Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde
17De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Let op wat ik ga doen. Ik ga een nieuwe hemel en een nieuwe aarde maken! Iedereen zal het verleden vergeten, niemand zal meer aan vroeger denken. 18Jullie zullen allemaal blij zijn met mijn nieuwe schepping. Iedereen zal juichen!
Ik maak van Jeruzalem een nieuwe stad. Een stad waar de mensen vrolijk zijn en juichen. 19En ik zal zelf ook juichen. Ik zal blij zijn met Jeruzalem en met mijn volk.
In de stad zal niemand meer klagen, niemand zal er nog huilen van verdriet. 20Er zullen geen pasgeboren baby’s of jonge mensen meer sterven. De mensen zullen pas sterven als ze honderd jaar zijn. Alleen mensen die slecht leven, zullen eerder doodgaan.
In Jeruzalem zal iedereen gelukkig zijn
21De mensen in Jeruzalem zullen huizen bouwen en er zelf in gaan wonen. Ze zullen wijngaarden aanleggen en zelf de druiven opeten. 22Niemand anders zal in hun huizen wonen, niemand anders zal van hun druiven eten. Iedereen zal zelf kunnen genieten van alles wat hij met zijn eigen handen gemaakt heeft. Want de inwoners van Jeruzalem zullen lang leven. Mijn volk zal oud worden, zo oud als een sterke boom.
23Hun harde werken zal niet voor niets zijn. En hun kinderen zullen niet sterven aan vreselijke ziektes. Ze zullen een volk zijn dat door mij gezegend is, zij en al hun nakomelingen.
24Nog voordat ze mij roepen, zal ik antwoord geven. Terwijl ze nog aan het bidden zijn, doe ik al wat ze vragen.’
Er zal een tijd van vrede komen
25De Heer zegt: ‘Er komt een tijd dat niemand meer kwaad doet. Dat beloof ik. Geen mens zal nog iets slechts doen op mijn heilige berg. Dan eet een wolf samen met een lam. Een leeuw eet gras, net als een koe. En een slang eet geen levende dieren meer.’