Gods licht schijnt over Jeruzalem
Jeruzalem wordt de stad van het licht
1Jeruzalem, wees niet langer bedroefd. Laat het licht over je schijnen, het licht van de Heer. Hij komt naar je toe als een stralende zon. 2Alle volken leven in het donker, de hele aarde is zo donker als de nacht. Maar over jou schijnt het licht van de Heer.
Iedereen ziet dat stralende licht. 3De volken en hun koningen, ze komen allemaal naar je toe, Jeruzalem. Ze volgen allemaal dat stralende licht, ze willen allemaal naar die schitterende stad.
De inwoners van Jeruzalem komen terug
4Doe je ogen maar open, Jeruzalem, en kijk om je heen. Daar komen je inwoners aan! Ze komen allemaal naar je toe, vanuit verre landen. Andere volken brengen hen veilig thuis. Ze dragen je inwoners alsof het hun eigen kinderen zijn.
5Jeruzalem, kijk! Je ogen zullen stralen van blijdschap, en je hart zal bonzen van vreugde.
De andere volken brengen geschenken
Die volken brengen ook geschenken voor je mee. Ze nemen hun rijkdommen mee uit verre landen. 6Ze brengen veel kamelen mee, jonge kamelen uit Midjan en Efa. En de mensen uit Seba komen met veel wierook en goud. Zij vertellen allemaal hoe machtig de Heer is.
7De schapen en geiten uit Kedar zijn allemaal voor jou, Jeruzalem. En ook de rammen uit Nebajot mag je hebben. De Heer zegt: ‘Je mag die dieren op mijn altaar offeren, ik zal ze graag van je aannemen. En ik zal de tempel weer opbouwen, mijn tempel zal prachtig zijn!’
De volken komen uit verre landen
8Jeruzalem, wat komt daar aan? Zijn het wolken die over het water zweven? Of zijn het duiven die terugvliegen naar huis? 9Nee, het zijn schepen uit verre landen. Ze zijn onderweg naar de Heer. Voorop varen de schepen uit Tarsis. Zij brengen je inwoners mee, en ze hebben zilver en goud bij zich.
Ja, zelfs vanuit de verste landen komen ze naar je toe, Jeruzalem. Al die volken komen naar je toe om de Heer te vereren. Ze komen voor de heilige God van Israël. Want hij heeft van jou weer een schitterende stad gemaakt.
De volken zullen Jeruzalem opbouwen
10De Heer zegt: ‘Jeruzalem, die volken zullen je muren weer opbouwen. En hun koningen zullen jou dienen. Ik ben kwaad op je geweest en ik heb je geslagen. Maar ik zal weer goed voor je zijn, ik zal weer voor je zorgen.
11Je poorten zullen nooit meer gesloten worden. Ze zullen altijd openstaan, dag en nacht. Dan kunnen de volken binnenkomen, met al hun rijkdommen. Ook hun koningen zullen door jouw poorten naar binnen gaan.
12Maar de volken en koninkrijken die jou niet willen dienen, zullen verdwijnen. Zij zullen volledig vernietigd worden.
13Mijn tempel zal weer opgebouwd worden. Hij zal versierd worden met het allermooiste hout uit de Libanon-bergen. De tempel waarin ik woon, zal prachtig zijn.
Jeruzalem wordt een stad van vrede
14Jeruzalem, vroeger werd je onderdrukt, maar nu niet meer. Nee, je vijanden zullen juist voor je knielen. Zij zullen je Stad van de Heer noemen, en Stad van de Heilige God van Israël.
15Vroeger was je alleen en verlaten. Iedereen had een hekel aan je, niemand wilde je bezoeken. Maar ik maak van jou weer een prachtige stad, voor altijd. De mensen zullen steeds blijven komen om van jou te genieten.
16De andere volken en hun koningen zullen als een moeder voor je zorgen. Ze zullen je alles geven wat je nodig hebt. En dan zul je weten dat ik, de Heer, jou bevrijd. En dat ik, de machtige God van Jakob, jou bescherm.
17Je zult een rijke stad zijn. Want ik geef je goud in plaats van koper. Ik geef je zilver in plaats van ijzer, ik geef je koper in plaats van hout, en ijzer in plaats van stenen.
Binnen jouw muren zal er altijd vrede zijn. Je leiders zullen rechtvaardig zijn. 18In jouw land zal geen geweld meer zijn. Er wordt niets meer verwoest, er zijn geen grote rampen meer. Je zult beschermd worden door je muren, en iedereen zal onder de indruk zijn van je poorten.’
In Jeruzalem is het altijd licht
19-20Jeruzalem, de Heer zal je voor altijd licht geven. Overdag heb je de zon niet meer nodig, ’s nachts ben je niet meer afhankelijk van het licht van de maan.
Het licht van de zon verdwijnt als de zon ondergaat. En het licht van de maan verdwijnt als de maan kleiner wordt. Maar het licht van de Heer zal nooit verdwijnen! Hij zal je altijd licht geven, het zal nooit meer donker zijn. De dagen dat je verdriet had en rouwde, zijn voorgoed voorbij.
21De Heer zegt: ‘Mijn volk zal alleen nog bestaan uit goede en eerlijke mensen. Het land zal voor altijd van hen zijn. Ik heb hen gemaakt, ze zijn een teken van mijn macht.
22Mijn volk wordt machtig en groot. Zelfs de kleinste families zal ik heel groot maken. En ik zal ervoor zorgen dat het snel gebeurt, op de juiste tijd.’