Houd je aan de regels van de Heer
1Mozes zei tegen de Israëlieten: ‘Luister goed naar de wetten en regels van de Heer, die ik jullie leer. Als jullie je daaraan houden, zullen jullie lang leven. En dan kunnen jullie het land binnengaan dat de Heer, de God van jullie voorouders, aan jullie zal geven. Dan zal dat land van jullie zijn.
2Verander niets aan de regels die ik jullie geef. Houd je er precies aan, want het zijn regels van de Heer, jullie God.
3Jullie hebben zelf gezien wat er in Baäl-Peor gebeurd is. De Heer heeft toen alle mensen gedood die de god Baäl vereerden. 4Maar jullie zijn trouw gebleven aan de Heer, en daarom zijn jullie allemaal nog in leven.
Wees een voorbeeld voor andere volken
5De Heer, mijn God, heeft mij de opdracht gegeven om jullie zijn wetten en regels te leren. Als jullie straks in het land gaan wonen, moeten jullie je aan die regels houden.
6Houd je er precies aan. Dan zullen andere volken respect voor jullie krijgen en zeggen: ‘Wat is dat grote volk wijs en verstandig!’
7De Heer, onze God, is dicht bij ons. Hij hoort ons als we om hulp roepen. Geen enkel ander volk heeft goden die zo dicht bij de mensen zijn. 8Geen enkel ander volk heeft zulke goede wetten als de wetten die ik jullie nu geef.
Vergeet de ontmoeting met de Heer nooit
9Let op, vergeet nooit wat jullie gezien en meegemaakt hebben. Onthoud dat altijd, en vertel het aan jullie kinderen en kleinkinderen.
10Vertel ze over de dag dat jullie de Heer, jullie God, hebben ontmoet. Dat was bij de berg Horeb, daar had ik jullie bij elkaar gebracht. Want de Heer had gezegd: ‘Breng alle Israëlieten bij elkaar. Ik wil ze mijn wetten en regels bekendmaken. Dan leren ze om eerbied voor mij te hebben, hun leven lang. En dan leren ze dat ook aan hun kinderen.’
11Jullie kwamen dus naar de berg Horeb, en jullie bleven onder aan de berg staan. Uit de berg kwam vuur. De vlammen kwamen tot in de hemel. En om de berg heen hingen grote, donkere wolken. 12Vanuit het vuur sprak de Heer tegen jullie. Jullie hoorden een stem, maar jullie zagen niemand. Er was alleen die stem.
13De Heer maakte toen zijn tien belangrijkste regels bekend, en schreef ze op twee stenen platen. Hij wilde dat jullie je daaraan zouden houden.
Maak geen godenbeelden
14De Heer heeft toen tegen mij gezegd dat ik jullie die wetten en regels moest leren. Houd je daar precies aan, als je straks in het land aan de overkant van de Jordaan woont.
15En vergeet nooit: Toen de Heer vanuit het vuur tegen jullie sprak, konden jullie hem niet zien. 16Daarom mogen jullie geen beeld maken van God. Maak geen enkel godenbeeld! Niet in de vorm van een man of een vrouw, 17niet in de vorm van een dier op het land of een vogel in de lucht, 18en ook niet in de vorm van een dier dat over de grond kruipt, of een vis in het water. 19En als jullie omhoogkijken naar de zon, de maan en de sterren, vereer die lichten aan de hemel dan niet. Want die worden vereerd door de andere volken op aarde.
20Jullie zijn een bijzonder volk. Want God zelf heeft jullie bevrijd! Hij bevrijdde jullie uit Egypte, waar jullie zo zwaar onderdrukt werden. Hij wilde dat jullie zijn eigen volk zouden zijn. En dat zijn jullie ook!
Mozes mag het land niet binnengaan
21Maar door jullie slechte gedrag is de Heer kwaad op mij geworden. Hij heeft mij verboden om de rivier de Jordaan over te steken. Ik zal het mooie land dat hij jullie geeft, niet binnengaan. 22Nee, ik moet hier sterven. Ik zal de Jordaan niet oversteken, maar jullie wel. Jullie zullen dat prachtige land in bezit nemen.
Dien geen andere goden
23Vergeet nooit de afspraak die de Heer, jullie God, met jullie gemaakt heeft. Hij heeft gezegd dat je nergens een beeld van mag maken. Maak dus geen godenbeeld. 24De Heer, jullie God, wil niet dat je andere goden dient. Als je dat toch doet, zal hij woedend worden.
25Straks wonen jullie in dat nieuwe land met jullie kinderen en kleinkinderen. Doe ook dan geen dingen die de Heer verkeerd vindt. Maak nergens een beeld van. Anders wordt de Heer kwaad. 26De hemel en de aarde horen wat ik nu zeg: Als jullie een godenbeeld maken, dan zullen jullie niet lang in dat mooie land leven. Nee, dan zullen jullie gedood worden. Dat is zeker!
27De Heer zal jullie dan wegjagen naar andere landen. Er zullen maar weinig mensen van jullie volk overblijven. 28En dan zullen jullie andere goden vereren: goden van hout en steen die de mensen zelf gemaakt hebben. Die goden zijn doof en blind, ze kunnen niet eten en ook niet ruiken. 29Maar na lange tijd zullen jullie toch de Heer, jullie God, weer gaan zoeken. En als je hem zoekt met je hele hart, dan zul je hem vinden.
30Al die dingen zullen jullie meemaken. Jullie zullen het moeilijk krijgen. En dan zullen jullie terugkeren naar de Heer, jullie God. Jullie zullen weer naar hem gaan luisteren. 31Hij is een God van liefde. Hij zal jullie niet in de steek laten. Hij zal jullie niet doden. Hij zal nooit vergeten wat hij jullie voorouders plechtig beloofd heeft.
Denk aan alles wat God gedaan heeft
32Volk van Israël, denk eens terug aan het verleden!
Nooit eerder is er een volk geweest dat hetzelfde meegemaakt heeft als jullie. Vraag het maar aan alle mensen, overal op aarde. Denk maar aan alle gebeurtenissen uit het verleden, vanaf de schepping tot nu.
33Nooit eerder is er een volk geweest zoals jullie! Een volk dat Gods stem gehoord heeft vanuit het vuur. Geen enkel volk hoorde ooit Gods stem en bleef toch in leven.
34En nooit eerder heeft een god een volk uitgekozen dat onderdrukt werd door een ander volk. Nooit eerder heeft een god zulke geweldige wonderen gedaan voor een volk. Nooit eerder heeft een god zo hard voor een volk gevochten, en hun vijanden zo bang gemaakt. Geen enkele god heeft zo veel macht als onze God!
De Heer is de enige God
Volk van Israël, jullie hebben zelf gezien wat de Heer allemaal voor jullie deed. 35Jullie hebben het meegemaakt!
De Heer maakte duidelijk dat alleen hij God is, en niemand anders. 36Hij liet op de berg dat grote vuur zien. Hij sprak tegen jullie vanuit de hemel, maar ook op de aarde, vanuit het vuur. Vanuit dat vuur heeft hij zijn wetten en regels aan jullie bekendgemaakt.
37De Heer hield van jullie voorouders, en hij heeft jullie uitgekozen als zijn volk. Hij heeft zijn grote macht gebruikt om jullie te bevrijden uit Egypte. 38En hij heeft volken weggejaagd die groter en sterker waren dan jullie. Zo kon hij het land van die volken aan jullie geven. Dat land gaan jullie nu in bezit nemen.
39Weet dat de Heer de enige God is. Vergeet dat nooit! Hij alleen is God, boven in de hemel en hier beneden op de aarde. Hij, en niemand anders! 40Houd je daarom altijd aan de wetten en regels van de Heer, die ik jullie vandaag geef. Dan zal het goed gaan met jullie en met jullie kinderen. En dan zullen jullie lang leven in het land dat de Heer jullie zal geven.’
Mozes wijst drie vluchtsteden aan
41Toen Mozes dat gezegd had, wees hij drie steden aan in het land aan de overkant van de Jordaan. 42Dat moesten steden worden waar iemand heen kon vluchten als hij een ander gedood had. Maar alleen als hij die ander per ongeluk gedood had, en niet omdat hij hem haatte. Als zo iemand dan naar één van die steden vluchtte, dan kon hij in leven blijven.
43Als iemand uit de stam Ruben een ander per ongeluk gedood had, kon hij vluchten naar Beser. Die stad ligt hoog in de bergen van de woestijn. Als iemand uit de stam Gad een ander gedood had, kon hij vluchten naar Ramot. Die stad ligt in het gebied Gilead. En als iemand uit de stam Manasse een ander gedood had, kon hij vluchten naar Golan. Die stad ligt in het gebied Basan.
De tien regels van God
Mozes roept het volk bij elkaar
44Nu volgen de wetten die Mozes aan de Israëlieten gegeven heeft. 45Het zijn de wetten en regels die Mozes gaf toen het volk bevrijd was uit Egypte.
46Toen Mozes de wetten aan de Israëlieten gaf, waren ze in het dal bij de stad Bet-Peor. Dat is in het gebied ten oosten van de Jordaan. Dat gebied hadden de Israëlieten veroverd toen ze uit Egypte kwamen. Om het te veroveren, moesten ze de koningen Sichon en Og verslaan. Sichon was de koning van de Amorieten, en zijn paleis stond in de stad Chesbon. Og was de koning van Basan.
47De Israëlieten hadden het hele gebied van die koningen veroverd. 48Het gebied begon bij de stad Aroër aan de rivier de Arnon. En het liep helemaal tot aan de berg Sion, die ook de Hermon genoemd wordt. 49Daarbij hoorde ook het grote dal aan de oostkant van de Jordaan, tot aan de rotsen van de berg Pisga, bij de Dode Zee.