Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
3 maart 1982

Het aansprekende woord

J.J. van Capelleveen

‘Staat er wat er staat?’ was eeuwenlang de wat cryptische vraag die aan Bijbelvertalers werd gesteld. Staat er in de vertaling, wat er staat in de grondtekst? Van het antwoord hing af of een vertaling als betrouwbaar werd aanvaard. Die vraag is niet verkeerd. Maar in onze tijd beginnen steeds meer mensen te beseffen dat dit niet de enige vraag is die Bijbelvertalers zich moeten stellen. Zij moeten verder gaan en zich ook afvragen: Horen wij nu in de vertaling, wat de mensen hoorden toen deze woorden voor het eerst tot hen kwamen?

Daarmee zijn Bijbelvertalers vanuit een louter taalkundig vraagstuk terechtgekomen in de communicatieproblematiek. Vertalen is niet slechts het overzetten van woorden uit de ene taal in de andere, vertalen is ook communiceren. En wie dat wil doen moet niet alleen met grote zorgvuldigheid zijn ‘boodschap’ formuleren, maar zich tevens afvragen hoe die ‘boodschap’ overkomt bij de ontvangers.

De communicatieleer legt er de nadruk op dat er drie elementen zijn in het overbrengen van een boodschap:

Zo bereikte Gods Woord ook in de eerste instantie de mensen: 

Die verkondiger sprak de taal van de hoorder. Maar voor ons moet er vertaald worden. De oorspronkelijke verkondiger kunnen we niet meer horen, maar de oorspronkelijke boodschap bezitten we nog wel. In het Hebreeuws, Aramees en Grieks.

Wat gebeurt er als we gaan vertalen? De vertaler ontvangt de boodschap in de oorspronkelijke taal. Als vertaler wordt hij tegelijkertijd de verkondiger (Vv) van de vertaalde boodschap (Bv), die de ontvanger in de vertaling bereikt (Ov).

We kunnen die ontwikkeling als volgt in beeld brengen:

De vierkantjes geven de oorspronkelijke taal aan, de cirkels de ontvangende taal.

Om te controleren of de vertaling wel juist was, werd tot nu toe meestal de boodschap in de oorspronkelijke taal (Bo) vergeleken met de vertaalde boodschap (Bv). Dat kon en kan alleen gebeuren door iemand die in staat is zowel de oorspronkelijke boodschap als de vertaling ervan te lezen en te beoordelen. We krijgen dan het volgende schema:

De theoloog, die beide talen kende sprak zijn oordeel uit na een vergelijking van Bo en Bv en keurde dan de vertaling goed of af.

Meer en meer beginnen we nu te beseffen dat deze werkwijze geen garantie biedt voor een vertaling die voor iedereen echt duidelijk is. De beoordelende theoloog is een kenner van de oorspronkelijke boodschap. Bijna instinctief zal hij geneigd zijn de vertaalde boodschap te beoordelen op basis van zijn kennis ten aanzien van de oorspronkelijke boodschap. Hij blijft als het ware ‘in de woorden steken’.

Niet zo lang geleden las een godsdienstleraar een nieuwtestamentisch gedeelte met zijn middelbare schoolklas. In dat gedeelte kwamen de woorden ‘een dier dagen’ voor. De jongen die de tekst voorlas struikelde over de woorden en vroeg uiteindelijk vertwijfeld aan zijn leraar: ‘Wat moet dat dier toch in dit verhaal?’

Hij verstond ‘dier’ niet als een samenvoeging van ‘van die’, maar als een ‘beest’. Voor de leraar was de tekst volkomen duidelijk. Voor de jongen was de vertaling niet te begrijpen.

In dit geval was de onduidelijkheid een gevolg van een verouderde grammaticale constructie Zo’n onduidelijkheid kan zich ook voordoen als een uitdrukking letterlijk wordt vertaald. Zo lezen we in de Vertaling- 1951 van het boek Job (16:15):

‘Een rouwgewaad heb ik over mijn huid genaaid,
en mijn horen in het stof gestoken.’

Die uitdrukking was zonder meer duidelijk voor de oorspronkelijke hoorder. Maar in vertaling zegt die ons niets. Formeel is de vertaling juist, maar hij draagt toch geen boodschap over, is niet communicatief. Daarom wordt nu vertaald:

‘Ik ben verslagen, ik zit in zak en as’.

Zolang een dergelijke vertaling in het pastoraat wordt gebruikt is het niet zo heel erg als er dergelijke onduidelijkheden in voorkomen. Er is altijd wel een pastor die een dergelijke zin kan uitleggen Maar in de laatste twintig jaar heeft zich op kerkelijk gebied een bepaalde ontwikkeling voorgedaan. In ons land neemt het aantal meelevende kerkelijken af. Maar het Bijbelbezit neemt toe. Dat betekent dat de Bijbel steeds meer in handen komt van mensen met weinig of geen pastorale begeleiding bij het Bijbellezen. Het is juist die groep die met de traditionele vertalingen nauwelijks uit de voeten kan.

Ook overzee en met name in Afrika zien we zo’n ontwikkeling. Animisten – maar ook andere niet-christenen – zien vaak met een zekere verbazing hoe stamgenoten die christen zijn geworden, leven. Ze zijn veranderd. Ze stralen iets uit. Ze zorgen voor elkaar. Ze zijn eerder geneigd om onderwijs te volgen. Deze buitenstaanders vragen zich af wat hen zo anders maakt. Ze merken dan al gauw dat deze mensen beïnvloed worden door een boek, de Bijbel. Ze willen daarom zelf dat boek lezen. Uit tal van landen berichten de Bijbelgenootschappen dat de Bijbel in toenemende mate in handen komt van niet-christenen. En ook die lezen de Bijbel individueel, zonder pastorale begeleiding.

Het zijn mede die ontwikkelingen die de Bijbelvertalers hebben doen beseffen dat de traditionele wijze van vertaalde tekst vergelijken met de oorspronkelijke tekst niet voldoende is.

In de communicatieleer krijgen we te maken met drie elementen. Een controle van één element, de boodschap, kan niet de juistheid van een vertaling volledig garanderen. De beide andere elementen moeten ook bij de controle betrokken worden.

De oorspronkelijke verkondiger, of hij nu een wetgever, profeet, psalmist, evangelist of apostel is, kunnen we niet meer om raad vragen. We beschikken slechts over hun nagelaten geschriften.

Maar aan de andere kant, bij de ontvanger, liggen wel enige mogelijkheden. We kunnen uit andere geschriften nagaan hoe bepaalde uitdrukkingen verstaan werden. We kunnen soms nagaan hoe de eerste hoorders of lezers reageerden. Archeologisch onderzoek heeft ons kennis opgeleverd, waaruit we weten: dat of dat werd wel niet zo duidelijk gezegd, maar de mensen wisten waarover werd gesproken, omdat die dingen toen nog algemeen bekend waren.

De controlerende instanties moeten zich daarom riet alleen afvragen: Hoe juist is de tekst vertaald? Er moet ook gevraagd worden: Verstaat de ontvanger van de vertaalde boodschap wel wat de oorspronkelijke ontvanger begreep?

Ook dit kunnen we in een schema duidelijk maken:

De controleur (T) moet nagaan of de vertaalde boodschap bij de ontvanger (Ov) wel even duidelijk overkomt als de boodschap in de oorspronkelijke taal bij de oorspronkelijke ontvanger. Pas als ook in dat opzicht een grote mate van overeenstemming te bespeuren valt kan een vertaling als werkelijk betrouwbaar worden aanvaard.

In de afgelopen paar jaar is door sommigen tegengeworpen dat op deze wijze de ontvanger bepaalt wat de inhoud van de boodschap: is. Dat vond men gevaarlijk. De ontvanger zou over de boodschap kunnen gaan heersen. De boodschap zou op deze wijze aangepast worden aan de ontvanger. Dat verwijt is in Nederland gemaakt ten aanzien van het nieuwe testament in omgangstaal ‘Groot Nieuws voor U’. Het berust echter op een misverstand.

In de eerste plaats is de oude controlemethode (vergelijking van Bo met Bv op formele gelijkheid) geen garantie voor een werkelijk betrouwbare vertaling. In Lucas 23:48 lezen we dat de scharen die de kruisiging hadden bijgewoond naar huis keerden. Er staat dan ‘… en sloegen zich op de borst.’ De onbevangen Nederlandse lezer verstaat dat als: ‘Zij waren trots op hun daad.’ Want dat is de eerste betekenis van die uitdrukking in onze taal. De betekenis in deze tekst is evenwel precies het omgekeerde. Deze mensen toonden berouw. Want dat is de betekenis van die uitdrukking in het Gríeks.

Iemand kan aanvoeren dat in het ‘Groot Woordenboek der Nederlandse Taal’ van Van Dale beide betekenissen worden vermeld. Het ‘trots zijn’ eerst en het ‘berouw hebben’ iets later. Maar er staat niet bij door wie die betekenis wordt gebruikt. Dan blijkt dat de laatste betekenis vooral door kerkmensen wordt gebruikt, de eerste betekenis vooral door mensen met weinig of geen kerkelijke bindingen. Het gevolg is dus dat voor de niet-kerkelijke Bijbellezers deze tekst precies het omgekeerde betekent van wat Lucas bedoelde te zeggen. Formeel is de vertaling juist, maar toch wordt de tekst verkeerd begrepen. Er staat in het Nederlands wat er in het Grieks staat, maar de gemiddelde Nederlandse lezer verstaat niet wat de oorspronkelijke hoorder begreep.

Met deze nieuwe, dubbele vertaal- en controlemethode wordt dit probleem ondervangen. Want het is beslist niet zo dat de ontvanger nu uitmaakt wat de oorspronkelijke boodschap betekent. Naast de formele toets komt de ontvangerstoets als een extra controlemogelijkheid. De laatste vervangt niet de eerste, maar is een aanvulling erop. Een vertaling die volgens deze inzichten wordt gemaakt en gecontroleerd wordt een ‘dynamisch- gelijkwaardig’ of ‘dynamisch-equivalente’ vertaling genoemd.

Het ideaal blijft een ‘gelijkwaardige’, een betrouwbare vertaling. Een ‘dynamisch-gelijkwaardige’ vertaling is dus geen vrije – en daarom niet helemaal correcte – vertaling, maar – mits het werk goed gedaan is – een betrouwbaarder vertaling, omdat misverstanden vanuit een verkeerd begrepen Nederlands worden vermeden. Het gaat er niet alleen om dat er nu staat wat er stond, maar ook dat we nu kunnen verstaan wat men toen verstond.

Bronvermelding

J.J. van Capelleveen, ‘Het aansprekende woord’ in: Met Andere Woorden 1/2 (1982), 3-6.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.26.9
Volg ons