Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
1 september 1989

Een visie op een nieuwe vertaling

Dr. E.W. Tuinstra

De eerste spreker op de Alverna-conferentie, dr. E.W. Tuinstra, hoofd van de vertaalafdeling van het Nederlands Bijbelgenootschap, herinnerde zijn gehoor eraan dat deze conferentie niet tot doel had om beslissingen te nemen. Wel moesten ten aanzien van de vraag of een nieuwe vertaling gewenst is bij de aanwezigen, naar zijn mening, de bereidheid zijn theologische en andere vooronderstellingen ter discussie te stellen. Hij gaf vooral een visie op de uitgangspunten voor zo’n vertaling voor onze tijd. Maar eerst zette hij de voorgeschiedenis uiteen die leidde tot de vraag: ‘Is er behoefte aan een nieuwe Bijbelvertaling?’

De voorgeschiedenis is eigenlijk al in 1978 begonnen. Met de nota die toen door dr. A. de Kuiper geschreven is voor het bestuur van het Bijbelgenootschap. Later kreeg deze nota nog een vervolg in de vorm van een enquête die de Raad voor Contact en Overleg betreffende de Bijbel (RCOB) gehouden heeft onder de kerken naar de behoefte aan een kerkBijbel.

Verschillende vertalingen

Nu is het zo dat er in het Nederlandse taalgebied de nodige Bijbelvertalingen bestaan: de Statenvertaling en de Vertaling-1951, beide formeel-equivalent: plus de Willibrordvertaling en de Groot Nieuws Bijbel, beide, zij het de een meer dan de ander, functioneel-equivalent. Vorig jaar werd daar ook Het Boek, een parafrase, aan toegevoegd.

Drie van die vertalingen zijn duidelijk voor kerkelijk gebruik bedoeld. Eén niet: Het Boek, en één ligt er tussenin: de Groot Nieuws Bijbel.

Uit de enquête die de RCOB heeft gehouden bleek dat de kerken, althans diegenen die daarin leidinggevend waren, op dat moment niet bijzonder geïnteresseerd waren in een nieuwe vertaling. Toch is die enquête belangrijk geweest, omdat ze de zaak van een nieuwe vertaling ter sprake heeft gebracht. Niet lang daarna hield het Bijbelgenootschap een bescheiden enquête onder met name predikanten, waarin duidelijk veel meer onvrede met de huidige vertalingen werd gesignaleerd.

Dat heeft het denken over een nieuwe vertaling verder gestimuleerd. Moet er dus toch een nieuwe vertaling komen? Het is wel duidelijk dat als er zo’n nieuwe vertaling komt, zij toch in ieder geval de bestaande ruimschoots in kwaliteit zal moeten overtreffen.

Vertaling voor gewone mensen

Wat houdt het nu precies in wanneer we spreken over een kerkBijbel? Het is duidelijk dat het niet gaat om een Bijbel voor theologen, een soort variant op de geleerde vertalingen. De theologen mogen verwezen worden naar een Hebreeuwse of Griekse tekst en als zij die talen niet machtig zijn naar commentaren die naast een bepaalde vertaling gemaakt zijn. Een vertaling is bestemd voor gewone stervelingen, om voorgedragen te worden in de kerk, om voor te lezen aan tafel of aan een ziekbed, maar ook om door de enkeling voor zichzelf gelezen te worden. Het moet een vertaling zijn voor gebruik in en door de kerken, dat wil zeggen de kerk moet er als bemiddelaar door in staat gesteld worden het Woord naar de wereld en naar de mensen van vandaag en morgen over te brengen. Een vertaling die, hoewel een kerkvertaling, toch een vertaling voor gewone mensen is voor wie dat woord is bestemd en aan wie de kerk dat woord in de eredienst of daarbuiten moet doorvertellen. Daarmee hebben we dus ongeveer aangegeven waaraan ik denk als het woord ‘kerkBijbel’ wordt gebruikt.

Enkele kenmerken

En nu komen we aan een aantal kenmerken waaraan zo’n kerkBijbel zou moeten voldoen.

Uitgaande van de liturgische situatie is het in de eerste plaats noodzakelijk dat zo’n vertaling goed voorleesbaar is. Daar moet de vertaling op toegesneden zijn. Maar veel hangt natuurlijk ook af van degene die de tekst voordraagt, of hij voorgedragen kan worden. Zinnen zullen soms niet al te lang mogen zijn. Een voorbeeld biedt Efeziërs 1:7-11. Dat gedeelte is in de Statenvertaling en ook in de Vertaling-1951 vertaald als één lange zin. Maar in de Willibrordvertalingen in de Groot Nieuws Bijbel is dat gedeelte terecht opgebroken in vier of zelfs zes zinnen. Ter wille van de goede voorleesbaarheid zullen dergelijke lange zinnen soms in kortere moeten worden weergegeven.

Daarbij is ook de opbouw van de zin van belang. Die moet de hoorders helpen zo’n zin begrijpelijk en verstaanbaarder en voor de lezers doorzichtiger te maken. Aan de functie van de zin hoeft het opdelen in verschillende zinnen geen afbreuk te doen. Integendeel, door de toevoeging van voegwoorden kan het verband vaak veel beter ten gehore worden gebracht dan door schijnoplossingen als een punt-komma.

Hoe een dergelijke zin op een gegeven moment kan klinken door het gebruik van voegwoorden vindt u bijvoorbeeld als we Matteüs 22:7 en 8a in de Statenvertaling vergelijken met die van de Willibrordvertaling. In de Vertaling-1951 lezen we: ‘En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand. Toen zeide hij tot zijn slaven (…).’ De Willibrordvertaling combineert deze zinsdelen veel soepeler: ‘Toen werd de koning woedend, hij stuurde zijn soldaten en liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken. Toen zei hij tegen Zijn knechten (…)’.

U zuit met mij erkennen dat het gebruik van voegwoorden in deze tekst inderdaad een groot verschil maakt. Die tweede versie geeft de zin veel meer nuances. Het gaat erom dat een vertaling een samenhangende zin levert, dat de coherentie van de Griekse of Hebreeuwse tekst ook in de vertaling duidelijk wordt. Dat zal niet alleen het nodige van de vertaler vergen maar ook van de stylist.

Toen de teams samengesteld werden voor de Willibrordvertaling, heeft men ook nadrukkelijk mensen met een goed gevoel voor taal aangetrokken.

Vormgevig, zinsbouw, coherentie; al die zaken spelen een belangrijke rol bij het vertalen en met name ook bij het vertalen van poëzie. Een goede vormgeving van de tekst biedt juist de voorlezer over het algemeen een goede hulp. Zo’n lay-out zal dan ook al in een vroeg stadium bijzondere aandacht vragen, niet alleen van de vormgever, maar ook van de vertaler en de stylist.

Poëzie moet als poëzie klinken

In verschillende vertalingen die op het moment in en door de kerken worden gebruikt, merken we bijvoorbeeld dat veel poëtische profetenteksten als proza zijn afgedrukt en soms ook vertaald. Een ander uiterste treffen we bijvoorbeeld aan in vertalingen van het boek Job. Zo is er een Duitse vertaling, en ook een Nederlandse, waarin het boek Job in jambische pentameters is vertaald. De volgende tekst, een klein fragmentje uit de vertaling van Marc Rozelaar, moet eigenlijk uitgesproken worden om te kunnen horen, hoe die klinkt:

‘Daarna opende Job zijn mond en vloekte zijn dag,
Job hief aan en zeide:
de dag vergaat dat ik geboren werd,
de nacht die sprak ontvangen is een man
die dag in duisternis zij hij gehuld.
Niet vragen ooit naar hem God in den hoge,
geen licht verspreide over hem zijn glans.

Dat is een mogelijkheid, maar de vraag rijst natuurlijk wel of het juist is zo’n Oosterse tekst in dit klassieke Nederlandse ritme over te brengen. Is het nodig dit ouderwets aandoende rijmloze metrum te gebruiken? Vaak kan beter een vrij metrum gekozen worden. Maar poëzie moet hoe dan ook toch als poëzie klinken.

Wat betreft het taalniveau is het duidelijk dat in een ‘kerkBijbel’ over het hele scala van de Nederlandse taal beschikt moet kunnen worden. Het hoeft geen vertaling in omgangstaal te zijn die qua leesbaarheid is afgestemd op allerlei groepen met weinig of geen kerkelijke achtergrond. Men mag ervan uitgaan dat diegenen die gewend zijn de kerk te bezoeken ook gewend zijn aan een bepaald taalgebruik. Het zijn mensen die bekend zijn met een bepaald woordgebruik, met een bepaalde terminologie. En dan denk ik aan woorden als ‘genade’, ‘verbond’, ‘verzoening’. Dat zijn weergaven van vaak zwaargeladen Hebreeuwse en Griekse begrippen, waarvan het zeer de moeite zou lonen om ze te herijken, althans te proberen dat te doen. De bestaande traditioneel-religieuze terminologie hoeft dus niet per se vermeden te worden.

Een aantal andere eisen

Er zijn nog meer eisen die we aan zo’n nieuwe vertaling voor gebruik in en door de kerken kunnen stellen. Ik noem er enkele:

Beknoptheid is een meer technische eis. In een dergelijke vertaling hoef je niet alles uit te leggen. Beknoptheid is belangrijk, omdat een tekst dan overtuigender klinkt. Hij is ook gemakkelijker te memoriseren. De vertaler moet daarbij echter wel keuzes maken. Een voorbeeld daarvan biedt 2 Petrus 2:15, waar in het Grieks gesproken wordt over ‘miston adikias’, ‘het loon der ongerechtigheid’, zoals het dikwijls wordt vertaald. Door de Groot Nieuws Bijbel wordt die uitdrukking weergegeven met: ‘het geld dat hij met een wandaad kon verdienen’. De New English Bible vertaalt de uitdrukking echter kort en krachtig met: ‘pay for doing wrong’. Ik denk dat de vertaler steeds zal moeten overwegen in hoeverre iets beknopt kan worden gelaten en toch begrijpelijk kan worden gehouden.

Herhalingen. Ook dat is een punt waar vertalers wel eens moeite mee hebben, omdat de tekst eentonig dreigt te worden. In een liturgische vertaling hoeft de herhaling niet zo’n groot probleem te zijn. Men is daar gewend aan herhalingen. In 1 Johannes 2:12-14 komt zes keer achter elkaar ‘ik schrijf u’ voor. Het is dan heel belangrijk dat de toehoorders niet het gevoel krijgen dat deze herhalingen het gevolg zijn van het feit dat de schrijver van deze brief eigenlijk geen ander woord wist te bedenken. In herhalingen moet een soort kracht zitten en zij moeten niet vervelen.

Het gaat er natuurlijk niet om, dat je altijd precies de Hebreeuwse uitdrukking hoeft te herhalen, dat zou namelijk storend kunnen zijn voor de lezer en bovendien aan de functie van een bepaalde uitdrukking tekort doen. Ik denk aan de uitdrukking: ‘ne ‘um edonai, ne ‘um JHWH’ in Jeremia, die vaak gebruikt wordt ter afsluiting van een Godsspraak. Je kunt die woorden natuurlijk steeds eensluidend vertalen, wanneer dat overeenkomt met de functie van zo’n uitdrukking ter afsluiting van een bepaalde tekst. Maar de vertaling mag niet monotoon worden waar de eigenlijke tekst juist niet monotoon is.

Toespelingen en citaten moeten herkenbaar blijven. Wij beschikken nu gelukkig over elektronische apparatuur die het gemakkelijker maakt bij het controleren van proefvertalingen bepaalde teksten met elkaar te vergelijken. De woorden van Exodus 34:6, ‘Barmhartig en genadig en lankmoedig en groot aan goedertierenheid en trouw’, vinden we terug in Jona 4:2, en in Psalm 103:8. Daar heeft de Vertaling-1951 echter niet ‘groot van goedertierenheid’, maar ‘rijk aan goedertierenheid’. Juist in een kerkvertaling moeten dergelijke uitdrukkingen eensluidend zijn. Dat geldt ook voor citaten, bijvoorbeeld uit het oude in het nieuwe testament.

Explicaties vormen in vertalingen vaak een typisch verschijnsel. We hebben net al heel even het ‘miston adikias’ genoemd. In een liturgische vertaling is ten aanzien van explicaties terughoudendheid geboden, ervan uitgaande dat de voordrager aanwezig is om een eventuele explicatie te kunnen geven. Lezen we Spreuken 24:11 in de Statenvertaling: ‘Red hen, die ten dode gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt’ en in de Vertaling-1951: ‘Red hen die ten dode gegrepen zijn, wend u niet af van hen die ter slachting wankelen’. De Groot Nieuws Bijbel heeft dat gedeelte vertaald met: ‘Kom op voor wie ten onrechte ter dood veroordeeld worden en doe alles wat je kunt om hun leven te redden’. Het gaat mij hier om de explicatie ‘ten onrechte’ in de laatste vertaling. Praktisch alle commentatoren gaan ervan uit dat dit de juiste exegese is. Die explicatie is dus op zichzelf juist. De vraag rijst of hij in de bijzondere vertaling die we nu nastreven ook noodzakelijk is.

Eis ten aanzien van de vertaalmethode

Ook moet aandacht geschonken worden aan de vertaalmethode op zich. Want tot nog toe schonken we wel aandacht aan aspecten die van belang zijn voor een vertaling, maar die nog geen betrekking hadden op de vertaalmethode. Een nieuwe vertaling moet goed voorleesbaar zijn en mag best een hoog taalniveau hebben waar dat nodig is, afhankelijk natuurlijk van de grondtekst. Zij zal rekening moeten houden met literaire vormen en ernaar moeten streven de onderlinge samenhang in de Schrift waar gewenst eensluidend weer te geven. Betekent die eensluidendheid nu ook dat één woord steeds op dezelfde manier vertaald moet worden? Hier komen we bij het – althans in Nederland bekende – verschijnsel van concordant vertalen. Laat ik heel duidelijk zijn: naar mijn opvatting kan dat niet en kan daar ook geen sprake van zijn. Als een centraal begrip als het woord ‘tsaddiq’ in het Hebreeuws ‘gerecht’, of ‘rechtvaardig’ of ‘onschuldig’ of ‘onbesproken’ kan betekenen, zal dat ook naar zijn context vertaald moeten worden. ‘Rechtvaardig’ heeft bij ons juist heel vaak betrekking op de rechter, terwijl het met name in oude Hebreeuwse teksten niet zozeer op de rechter betrokken wordt als wel op de beklaagde. Met andere woorden, wanneer we voortdurend dat woord rechtvaardig zouden gebruiken, zouden wij duidelijk onrecht doen aan de eigenlijke inhoud van dat woord ‘tsaddiq’. Hetzelfde geldt voor het zelfstandige naamwoord ‘tsèdèq of ‘tsedaqa’, om datzelfde voorbeeld nog maar even vast te houden. Natuurlijk kan in navolging van de Griekse traditie ‘dikaiosunè’ of de Latijnse ‘justitia’ steeds dit bepaalde woord worden weergeven. Maar dat geeft dan wel een heel eenzijdige belichting. Von Rad heeft gezegd dat het begrip van een straffende ‘tsedaqa’ – en iets van straf heeft natuurlijk met gerechtigheid en rechter te maken – in het Hebreeuws ontbreekt; dat het een ‘contradictio in adjecto’ is. Dus dat wij met de vertaling ‘gerechtigheid’ iets meegeven aan het begrip dat er helemaal niet in zit.

Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een woord als ‘leb’. Het kan vaak met ‘hart’ vertaald worden, maar natuurlijk niet wanneer het gaat om iemand die ‘gebrek aan leb’ heeft. Dat is namelijk niet een gebrek aan ‘lef’ maar een gebrek aan verstand: een verstandeloze. De roede is voor zijn rug bestemd. Ik denk dat het heel goed is, dat we beseffen dat in dat woord ‘leb’ dus ook echt dat moment zit van de ratio, van het verstand, van het orgaan waar de beslissingen genomen worden.

Concordant vertalen, kort gezegd, is dus een contradictio in terminis, want het is eigenlijk geen vertalen. Het is, om het nu een beetje uitdagend te zeggen, een verminken van de overgeleverde tekst.

De vorm bewaren

Het tweede punt is het bewaren van de literaire vorm. We moeten daarin heel zorgvuldig zijn. We zullen er goed op moeten letten, wat werkelijk de functie van zo’n gebruikte vorm is. Je kunt je op het standpunt stellen, dat de vertaling het Nederlands moet vormen en daaraan dan het recht ontlenen om een tekst uiterst letterlijk te vertalen. Maar zal zo’n wijze van zeggen inburgeren?

Dat gebeurt lang niet altijd, zoals uit Genesis 1:4 blijkt, waar in het Hebreeuws staat ‘wayar elohim et ha’or ki tob’. In de Statenvertaling lezen we: ‘En God zag het licht dat het goed was’. Dat was een bewuste keuze van de Statenvertalers, want de oudere Deux-Aes Bijbel had, ‘En God zag dat het licht goed was’. Dat is gangbaar Nederlands. De Statenvertalers hebben dus in dit belangrijke en veel gelezen hoofdstuk geprobeerd de syntaxis van het Nederlands te wijzigen. Ze zijn daar niet in geslaagd en de Vertaling-1951 heeft dan ook weer, ‘En God zag dat het licht goed was’.

Een vertaling, zelfs de Statenvertaling, is dus, wat betreft zijn invloed op het Nederlands, beperkt. Ik wil daarmee aangeven dat iedere taal, ook het Nederlands – en daarmee hebben wij te maken – zijn eigen vormen en syntaxis heeft die je bij het vertalen niet terzijde kunt schuiven.

Fidus interpres

Ik kom nu tot het eind van mijn Latijn. Mij rest nog het ‘fidus interpres’. Wat is dat? Het is op zich een interessant citaat uit Hieronymus en die heeft het weer geciteerd van Horatius. Ik vond het daarom boeiend, omdat je ziet hoe heidense, wereldlijke en christelijke cultuur bij elkaar komen.

Hieronymus heeft er geen enkele moeite mee dit voorbeeld aan de niet-christelijke literatuur te ontlenen. Ik denk dat ook wij ons bij het vertalen er steeds bewust van moeten zijn – zoals dat trouwens ook met de wijsheid in het oude testament het geval is – dat je niet op je eentje als kerk of als theoloog bezig kunt zijn met vertalen, maar dat je ook voortdurend in dialoog bent met de wereld om je heen en gebruik moet maken van de kennis over taal en vertalen die daar aanwezig is.

Een ‘fidus interpres’ is een ‘getrouwe vertaler’ en ik voeg daar meteen aan toe: het is ook een ‘gelovige vertaler’. Hij gelooft vertrouwend op het woord dat het woord vertaalbaar is. Dat is zijn of haar geloof. Daarin zit ook wat Roel Oost in zijn proefschrift heeft genoemd ‘het kenotisch motief’ in het vertaalproces. Dat wil zeggen dat Gods spreken nu eenmaal geschiedt in menselijke taal. Dat verbiedt ons om de ‘veritas Hebraïca’ in dit geval te verheffen tot een soort status confessionis. Juist in dat ingaan in de menselijke taal bespeuren we iets van het ontledigen van God, dat wil zeggen dat Hij zich voortdurend voor de mensen, hoe dan ook, waar dan ook en wanneer dan ook, verstaanbaar wil maken. Aan die ontmoeting wil de vertaling dienstbaar zijn.

Daarbij gaat ongetwijfeld iedere keer iets van het oorspronkelijke verloren. Aan de andere kant worden er iedere keer ook weer mensen mee gewonnen. De ‘fidus interpres’ is een ‘getrouwe vertaler’, want steeds weer weet hij dat hij tekort schiet, maar hij weet ook hoezeer het erop aankomt om zo goed mogelijk te vertalen. Juist omdat hij vertaalt, blijft het Woord, blijft het boek der kerk. Hij vertaalt immers het Woord dat blijft, het boek der kerk, want het is het boek der kerk, mede dank zij de vertalingen.

Bronvermelding

E.W. Tuinstra, ‘Een visie op een nieuwe vertaling’ in: Met Andere Woorden 8/3 (1989), 3-8.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.12
Volg ons