De liefde van weleer
Tegen de tijd dat je als hoorder of lezer van het boek Openbaring bij hoofdstuk 2 bent aangekomen, heb je al heel wat moois gehoord. Toch is het begrijpelijk dat je hoopt en verwacht dat Johannes nu ter zake zal komen. Maar dat gebeurt nog niet. Er volgen nu eerst zeven korte briefjes: één aan elk van de zeven gemeenten waaraan Johannes het boek als geheel zal gaan versturen (Openbaring 1:11). Jezus dicteert deze briefjes, Johannes schrijft ze op. Als je de hoofdstukken 2 en 3 achter elkaar leest, zie je dat de structuur van al deze briefjes hetzelfde is.
Zeven heel verschillende gemeenten
Ondanks deze identieke structuur is het opvallend hoe radicaal verschillend de inhoud van de zeven briefjes is. Er blijkt uit dat het in sommige gemeenten goed gaat, want zij worden geprezen door de schrijver, Jezus. Over andere gemeenten heeft de Heer grote zorgen. En in een paar gaat het beroerd en daar windt Jezus geen doekjes om. In dit opzicht zijn deze zeven gemeenten een afspiegeling van de kerk als geheel: op sommige plaatsen gaat het goed maar op andere plaatsen is de situatie ronduit slecht.
Het eerste briefje is gericht aan de gemeente in Efeze. Dat is logisch, want Efeze was de havenstad waar boten vanaf het eiland Patmos aan land kwamen. Johannes is op dat eiland (1:9) en een bode zal zijn boek in de zeven gemeenten gaan bezorgen, te beginnen in Efeze. De Heer Jezus identificeert zichzelf in dit briefje met dezelfde beelden als in het voorafgaande visioen: Hij heeft zeven sterren in zijn hand (zie 1:16 en 20) en Hij bevindt zich tussen zeven kandelaren (1:12-13 en 1:20).
Actief maar niet verbonden
Deze brief aan Efeze is over het algemeen positief. De gemeente wordt geprezen voor haar goede werken, haar inzet en haar volharding (2:2-3). Wat die goede werken zijn, wisten de eerste hoorders van Openbaring wel; wij moeten ernaar raden. Maar ondanks deze werken, inzet en standvastigheid is Jezus toch niet echt tevreden. Het is in de kerk in Efeze namelijk niet meer zoals het was. Men heeft ‘de liefde van weleer opgegeven’ (2:4). Men staat niet meer zo in vuur en vlam voor de Heer en voor zijn zaak als in het begin. Blijkbaar was men bij alle activiteiten de Heer zelf een beetje uit het oog verloren. En dat neemt de Heer hen flink kwalijk.
In de loop van de tijd is dat wel vaker voorgekomen: mensen kunnen druk bezig zijn voor de Heer en veel goeds doen, maar zonder de warmte van de relatie met Hem. Liefde en goede werken zijn geen tegenovergestelden, ze kunnen niet zonder elkaar. Toch overkomt dat kerkgenootschappen, kerkelijke gemeenten en individuen. Dingen, ook de goede dingen die je voor God doet, worden zo gemakkelijk routine. Zeker bij ‘professionele gelovigen’ zoals predikanten. Het is begrijpelijk maar ook gevaarlijk. Jezus waarschuwt de gelovigen in Efeze nadrukkelijk dat het anders moet (2:5). Hij wil zelf centraal staan. Hij heeft recht op die positie.
PS Aan het einde van de brief worden de Nikolaïeten genoemd. Zij worden alleen in Openbaring genoemd en wij weten daardoor niet meer wie zij waren. Alles wat je daarover verder leest is gebaseerd op speculatie.
Dr. Pieter J. Lalleman