De handschriften van het Griekse Nieuwe Testament
Op verkenning in de wereld achter vertalingen
Ernst Boogert
Voor het overgrote deel van de afgelopen tweeduizend jaar was het Nieuwe Testament niet zomaar in zijn huidige complete vorm beschikbaar. 1500 jaar lang moesten de kerken het doen met handgeschreven teksten, die maar af en toe gebundeld werden tot een compleet Nieuwe Testament, laat staan tot een hele Bijbel. Enerzijds was het Woord op deze wijze in de kerken beschikbaar en heeft het evangelie door al deze eeuwen heen kunnen klinken. Anderzijds leidt overschrijfwerk per definitie tot verschillen in de tekst. Deze verschillen zorgen al vijfhonderd jaar voor hoofdbrekens bij tekstcritici die een betrouwbare teksteditie willen maken.
Wat voor verschillende handschriften zijn er? Hoe worden ze gebruikt voor de reconstructie van de Griekse tekst van het Nieuwe Testament? Hoe werden de handschriften traditioneel ingedeeld? Welke verschillende teksttypen worden er onderscheiden – en klopt die indeling in teksttypen eigenlijk wel? Op deze vragen gaat dit artikel in.
Inleiding
Wij kennen het Woord van God in de eerste plaats als geschreven woord. Dat is niet altijd zo geweest. In de vroegste fase van het christendom speelden de heilige boeken (die later als het ‘Oude Testament’ bekend kwamen te staan) een belangrijke rol, maar de christelijke toepassing ervan, de eigenlijke christelijke boodschap, was een mondeling getuigenis. Het goede nieuws was iets dat werd verteld en gehoord. Zo luidt voortdurend de kenmerkende uitspraak van Jezus: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren.’ Ook voor Paulus is ‘het evangelie’ niet in de eerste plaats iets op schrift, maar iets van mondelinge verkondiging. In zijn brieven wordt deze mondelinge verkondiging namelijk voortdurend verondersteld.
Het goede nieuws begon dus als een mondelinge boodschap. Hoewel vanaf de tweede helft van de eerste eeuw die boodschap stap voor stap schriftelijk werd vastgelegd, bleef men nog een tijdlang hoge waarde toekennen aan de mondelinge overlevering. Zo schrijft Papias, een van de apostolische vaders, in de eerste helft van de tweede eeuw:
Als ik iemand ontmoette die ooit volgeling van de oudsten was geweest, vroeg ik steeds naar de uitspraken van die oudsten. Wat Andreas, Petrus of Filippus had gezegd, of Thomas, Jakobus, Johannes, Mattheüs, of een andere discipel van de Heere. Of ook wat de woorden geweest waren van Aristion, of van Johannes, de ouderling, ook van de discipelen van de Heere; want het was mijn mening dat ik veel meer profijt zou hebben van wat de levende en blijvende stem zegt dan van wat in de boeken staat.
Zie voor de Griekse tekst: Eusebius, The Ecclesiastical History. Books 1-5 (Loeb Classical Library, vol. 153), Jeffrey Henderson (red.), vert. Kirsopp Lake, Cambridge 1926, 40 (=3.39.4). Zie voor de hier gebruikte vertaling: Chr. Fahner, Eusebius’ Kerkgeschiedenis, Zoetermeer 2000, 158.
Met het wegvallen van de mensen die getuigen van Jezus’ leven hadden gekend, begon de geschreven overlevering in de loop van de tweede eeuw de overhand te krijgen. Eeuwenlang ging het om een tekst die met de hand werd overgeschreven. Pas in 1516 verscheen de eerste gedrukte editie van het Griekse Nieuwe Testament.
Traditionele indeling van handschriften
De Griekse tekst van het Nieuwe Testament is overgeleverd in vele handschriften. Traditioneel worden deze handschriften ingedeeld in papyri, majuskelhandschriften, minuskelhandschriften en lectionaria. Dit veelgebruikte onderscheid heeft diverse nadelen, omdat de handschriften op diverse punten van vergelijking worden ingedeeld in plaats van op één vergelijkingspunt.
De papyri zijn een aparte groep op basis van het schrijfmateriaal: papyrus. De majuskel- en minuskelhandschriften zijn ingedeeld op basis van het gebruikte letterschrift: uitsluitend hoofdletters (majuskels) dan wel kleine letters (minuskels). Het merkwaardige daarbij is dat ook alle papyri in een vorm van het majuskelschrift geschreven zijn, en dus in feite ook majuskelhandschriften genoemd kunnen worden. De lectionaria worden op hun beurt gezien als een aparte categorie op basis van hun afwijkende inhoud. Ze bevatten geen doorlopende Bijbeltekst, maar de wekelijkse of dagelijkse lezingen volgens een leesrooster. We hebben lectionaria zowel in majuskel- als in minuskelschrift, corresponderend met het tijdvak waar deze handschriften uit dateren.
Groepen die nog buiten dit traditionele onderscheid vallen, zijn de meertalige handschriften en de catena-handschriften. Zo is er ten eerste een flinke groep handschriften die naast de Griekse tekst ook een vertaling bieden in bijvoorbeeld het Latijn of het Koptisch. Daarnaast zijn er de catena-handschriften, die naast de doorlopende Bijbeltekst verzamelingen van commentaarteksten (catenae) bieden, die doorgaans in de marges werden geschreven. Deze commentaarteksten zijn afkomstig van bijvoorbeeld Chrysostomos, Cyrillus van Alexandrië of Oecumenius, om enkele bekende namen te noemen.
Dit systeem van indelen is dus tamelijk arbitrair en vooral historisch zo gegroeid. Tegelijk is het mijns inziens onmogelijk om een indeling te bedenken die niet op een of andere wijze tekortdoet aan aspecten van sommige groepen. Het beste is daarom om een grondige kennis van handschriften te verzamelen, om zo over- of onderwaardering van bepaalde groepen te voorkomen. Wereldwijd zijn, op het moment van schrijven, de volgende aantallen handschriften bekend:
Zie voor een goede discussie: David C. Parker, An Introduction to the New Testament Manuscripts and their Texts, Cambridge 2008, 35-38.
Voor deze aantallen heb ik gebruikgemaakt van de digitale Liste van het Institüt für Neutestamentliche Textforschung (INTF) in Münster: http://ntvmr.uni-muenster.de/liste (geraadpleegd op 21 juni 2016).
Categorie | Aantal | Schrijfmateriaal | Tijdspanne |
Papyri | 128 | 128 papyrus | Begin tweede tot achtste eeuw |
Majuskels | 286 | 282 perkament; 4 papier (alle uit de negende eeuw) | Begin derde tot elfde eeuw |
Minuskels | 2.846 | 2.112 perkament; 734 papier | Laat achtste / begin negende tot achttiende eeuw |
Lectionaria | 2.388 | 1.767 perkament; 621 papier | Vierde tot achttiende eeuw |
Totaal | 5.648 | 128 papyrus; 4.161 perkament; 1.359 papier | Tweede tot achttiende eeuw |
De nummering loopt tot P131, maar bij nader inzien bleken sommige fragmenten tot hetzelfde handschrift te behoren zoals P11 & P14, P33 & P58, en P64 & P67(+ P4?).
De Gregory-Aland nummering loopt tot 0323, echter 37 handschriften bleken bij andere handschriften te horen, of zijn verwijderd omdat ze niet van een volwaardig handschrift afkomstig bleken te zijn.
Ook voor de minuskelhandschriften zijn diverse nummers afgevallen. Het laatst uitgegeven nummer is 2932.
Het laatst uitgegeven nummer is 2465.
Schrijfmaterialen
In de tabel zijn naast de aantallen ook de schrijfmaterialen genoemd. Wat daaraan opvalt, is dat ruim een op de vijf handschriften op papier geschreven is. Papier kwam niet pas in gebruik toen boeken gedrukt werden, maar werd al vanaf de negende eeuw gebruikt om het Nieuwe Testament op over te schrijven. Vanaf de veertiende eeuw werden de meeste handschriften zelfs op papier gekopieerd.
Bruce M. Metzger & Bart D. Ehrman, The Text of the New Testament. Its Transmission, Corruption, and Restoration. Fourth edition, Oxford 2005, 10.
Inhoud
Welke boeken van het Nieuwe Testament we in de handschriften aantreffen, verschilt sterk. Om te beginnen zijn er van de 3.260 handschriften met een doorlopende tekst slechts tien bekend die (oorspronkelijk) het volledige Griekse Oude en Nieuwe Testament bevatten. Daarnaast zijn er 55 handschriften met het complete Nieuwe Testament, al dan niet met delen van het Oude Testament en commentaarteksten. De rest van de handschriften komt in zeer gevarieerde collecties voor; soms ingebonden met delen van het Oude Testament, apocriefe boeken of liturgische teksten. De meest voorkomende collecties zijn het Tetraevangelion (handschriften met de vier evangeliën), de Praxapostolos (handschriften met Handelingen en de brieven) of een combinatie van beide, met of zonder Openbaring.
Zie voor deze aantallen: M. Royé, The Inner Cohesion between the Bible and the Fathers in Byzantine Tradition. Towards a codico-liturgical approach to the Byzantine biblical and patristic manuscripts, Tilburg 2007, 173-181. Zie ook: https://www.pthu.nl/cbm/CBM%20Short%20Catalogue/Portal%202/portal-ii.-diagram-b-short-catalogue-pb-codextype-31.12.2013.pdf (laatst bezocht op 22 juni 2016).
De lezer zij verwezen voor een tamelijk compleet overzicht van de verschillende collectievormen naar: https://www.pthu.nl/cbm/.
Volgorde van de boeken
Voor geoefende gebruikers van de Bijbel spreekt de volgorde van de boeken vanzelf. Echter in de genoemde collecties verschilt de volgorde soms aanzienlijk. De standaardvolgorde in het Tetraevangelion is Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes, de volgorde waarmee we vertrouwd zijn. Maar in sommige handschriften treffen we een andere volgorde aan, bijvoorbeeld: Matteüs, Johannes, Lucas, Marcus (zo Codex Bezae). In de lectionaria staan de lezingen uit de evangeliën in weer een andere volgorde: Johannes, Matteüs (en delen Marcus), Lucas (en delen Marcus), Marcus, en ten slotte nog een bloemlezing uit alle evangeliën. In de Praxapostolos staan de boeken doorgaans in de volgorde Handelingen, algemene zendbrieven, brieven van Paulus. Het boek Openbaring vinden we meestal aan het einde van een van de collecties, voornamelijk aan het einde van een Praxapostolos, dus na de brieven van Paulus, in plaats van na de algemene zendbrieven.
Zie voor een overzichtelijk diagram: https://www.pthu.nl/cbm/CBM%20Short%20Catalogue/Portal%201/Portal%20I%203%20Diagram%20Liturgical%20structures%20of%20the%20NT%20codex%20types.pdf (laatst bezocht op 22 juni 2016).
Papyri
Waarschijnlijk zijn alle boeken van het Nieuwe Testament oorspronkelijk geschreven op papyrus. Het is aannemelijk dat deze autografen al vroeg verloren zijn gegaan, door het veelvuldige overschrijven of gedurende de vervolgingen.
Een onzekere verwijzing naar het bestaan van autografen in later tijd komt van Tertullianus, De Praescriptione Haereticorum (208 n.Chr.): ‘Kom nu, (…), reis langs de apostolische kerken, waar de zetels van de apostelen zelf nog steeds op hun plaatsen gezag oefenen, waar hun authentieke geschriften zelf (ipsae authenticae litterae eorum) voorgelezen worden, zodat (hun) stem weerklinkt en (hun) gezicht in ieder afzonderlijk voor ogen gesteld wordt. Achaje is dicht bij jou in de buurt, waar je Korinthe hebt. Je bent niet ver van Macedonia, waar je Philippi hebt. Als je naar Azië kunt afreizen, heb je (daar) Efeze. Als je je echter naar Italië wendt, heb je (daar) Rome van waaruit ook aan ons gezag is verschaft.’ (De vertaling is van mijn hand.) De betreffende uitspraak is te vinden in: Sept. Florentis Tertulliani, Libros De Praescriptione Haereticorum, Adversus Praxean, Hagae Comitis 1946, 40 (=36.1-2).
De tekstgetuigen die als de papyri bekend zijn komen te staan, waren lange tijd onbekend. Pas in de negentiende en twintigste eeuw werden ze ontdekt. In 1867 vertelde de beroemde tekstwetenschapper Konstantin von Tischendorf in een voordracht dat hij enkele jaren eerder bij bisschop Porfiri Uspensky in Kiev papyrusfragmenten van 1 Korintiërs had gezien. Dit waren de eerste papyrusfragmenten van het Nieuwe Testament die bekend werden. In 1882 werd het tweede bekende papyrusfragment door Karl Wessely gepubliceerd, een fragment uit Lucas. Vanwege het bijzondere schrijfmateriaal werd voor deze handschriften een nieuwe categorie bedacht: papyri. De papyri die inmiddels bekend zijn hebben een uiteenlopende datering, van de tweede tot en met de achtste eeuw na Christus. Soms leeft de gedachte dat papyrushandschriften per definitie belangrijker zijn dan majuskel- en minuskelhandschriften. Dat klopt niet. Wat wel juist is, is dat een groot aantal papyrushandschriften tot de oudste handschriften behoren die we hebben, en daarom van groot belang zijn.
Konstantin von Tischendorf, ‘Vortrag des Geheimen Hofrath Professor Dr. Tischendorf: “Griechische Paläographie”’ in: Verhandlungen der fünfundzwanzigsten Versammlung Deutscher Philologen und Schulmänner in Halle, Leipzig 1868, 44-45. Dat dit de eerst bekende papyrusfragmenten zijn blijkt uit: Wessely, ‘Evangelien-Fragmente auf Papyrus’ in: W. Hartel & K. Schenkl (red.), Wiener Studien. Zeitschrift für classische Philology. Supplement der Zeitschrift für österreichische Gymnasien, Wenen 1882, 200 noot 2. Het huidige handschriftnummer is P11 (+P14).
Het huidige handschriftnummer is P3.
De meeste papyrushandschriften zijn kleine fragmenten van wat eens een complete codex was. Het oudste papyrusfragment van het Nieuwe Testament is waarschijnlijk P52, dat gedateerd wordt rond 125 na Christus. Daarbij moeten we bedenken dat dateringen op basis van schrift een onnauwkeurigheidsmarge hebben van zo’n vijftig jaar (de periode waarin een mens in zijn/haar leven schrijfvaardig is). Veelal worden papyrushandschriften daarom in een eeuw gedateerd. Met radiocarbondateringen kan dit nauwelijks worden verscherpt, omdat ook daarop een foutmarge van vijftig jaar zit, en het bijkomende nadeel is dat ongeveer 1 cm2 papyrus opgeofferd moet worden om de datering uit te kunnen voeren. Bovendien hebben we dan alleen een datering van het oogstmoment van de papyrus, niet van het tijdstip waarop de tekst geschreven is.
Het is opmerkelijk dat christenen de boeken van het Nieuwe Testament al heel vroeg verzamelden in codices, terwijl dat in de eerste tot vierde eeuw zeer ongebruikelijk was voor literatuur. Voor zowel de klassieke literatuur, alsook voor de joodse handschriften van het Oude Testament gebruikte men in deze eeuwen vrijwel uitsluitend boekrollen. Zie hiervoor: C. Skeat, ‘The Origin of the Christian Codex’ in: J.K. Elliot (red.), The Collected Biblical Writings of T.C. Skeat: Introduced and Edited by J.K. Elliot, Leiden 2004; C. H. Roberts en T.C. Skeat, The Birth of the Codex, Londen 1983.
Over radiocarbondateringen van Bijbelse papyri presenteerde Josephine Dru (curator papyri bij het Museum of the Bible in Washington D.C.) een paper tijdens de SNTS-conferentie 2015 in Amsterdam. Dit paper is helaas op het moment van schrijven ongepubliceerd.
Enkele omvangrijke en belangrijke papyri zijn: P45 (derde eeuw), P46 (eerste kwart derde eeuw), P47 (derde eeuw), P66 (eerste kwart derde eeuw), P72 (derde-vierde eeuw) en P75 (eerste kwart derde eeuw).
Dateringen volgens de Liste; zie noot 3.
Majuskelhandschriften
De majuskelhandschriften onderscheiden zich van de papyri doordat ze niet op papyrus geschreven zijn, maar op perkament of papier. Van de volgende groep, de minuskelhandschriften, onderscheiden ze zich vanwege het majuskelschrift: hoofdletters van ongeveer gelijke grootte.
Het oudste perkamenten majuskelhandschrift van het Nieuwe Testament dateert van ongeveer 200 na Christus (0189). Het betreft de gehavende rest van wat ooit een codex was. Net als bij de papyri is een groot deel van de majuskelhandschriften slechts in fragmenten bewaard gebleven. Later, toen men overging op het minuskelschrift en de majuskelhandschriften steeds meer in onbruik raakten, werden veel oude handschriften hergebruikt voor andere doeleinden, zoals het inbinden of verstevigen van nieuwe boeken. Ook werden soms de kostbare perkamenten bladen afgeschraapt en schoongewassen, zodat ze konden worden hergebruikt. Deze palimpsesten, zoals we de hergebruikte handschriften noemen, vormen een substantiële groep: ongeveer zeventig handschriften. Daarmee heeft dit proces van hergebruik in belangrijke mate eraan bijgedragen dat handschriften uit deze categorie bewaard zijn gebleven.
Aldus Philip W. Comfort & David P. Barrett, The Text of the Earliest New Testament Greek Manuscripts. A Corrected, Enlarged Edition of The Complete Text of the Earliest New Testament Manuscripts, Wheaton 2001, 693. De Liste stelt de datering ruimer tussen de derde en vierde eeuw.
Dateringen volgens de Liste.
Toch hebben ook enkele prachtige en intacte majuskelhandschriften de tand des tijds doorstaan. De bekendste zijn Codex Sinaïticus (vierde eeuw), Codex Alexandrinus (vijfde eeuw), Codex Vaticanus (vierde eeuw), Codex Ephraemi Syri Rescriptus (palimpsest; vijfde eeuw) en Codex Bezae (Grieks-Latijn; vijfde eeuw). Al deze handschriften worden gekenmerkt door een grote mate van variatie in de tekst die zij bevatten. Niet alleen onderling, maar vooral ook in verhouding met handschriften uit latere eeuwen. Het zijn met name deze handschriften die tekstcritici voor vragen plaatsen ten aanzien van de precieze reconstructie van het Griekse Nieuwe Testament.
Minuskelhandschriften
Naar alle waarschijnlijkheid evolueerde het cursieve majuskelschrift, een soort snelschrift, in de loop van de zevende of achtste eeuw tot een professioneel minuskelschrift dat geschikt was voor boekproductie. Daarvoor werd het cursieve majuskelschrift voornamelijk gebruikt voor niet-literaire teksten zoals correspondentie. Een groot voordeel van het minuskelschrift was de snelheid van schrijven, omdat veel letters aan elkaar geschreven konden worden zonder de rietpen of ganzenveer op te hoeven tillen. Het oudste minuskelhandschrift met een datum dateert uit 835 (461), maar waarschijnlijk zijn er onder de bewaard gebleven minuskelhandschriften zonder datum ook enkele die nog iets ouder zijn. Het grootste deel van deze handschriften heeft een tamelijk eenduidige tekst van de boeken van het Nieuwe Testament. De verschillen tussen de tekst van deze groep en de majuskelhandschriften die hiervoor genoemd zijn, zijn aanzienlijk te noemen. Tegelijkertijd zijn er ook minuskelhandschriften met een tekst die juist heel dicht tegen dat van de oude majuskelhandschriften aan ligt, bijvoorbeeld 33 en 1739.
Dat de grootste groep minuskels een tamelijk eenduidige tekst heeft, wil niet zeggen dat deze handschriften niet van elkaar verschillen. Dat doen ze wel. Ook deze honderden handschriften dragen het stempel van eeuwen overleveringsgeschiedenis. Er is in deze groep een grote variatie aan te wijzen wat betreft spelling, woordvolgorde, de aan- of afwezigheid van relatief onbelangrijke zinselementen en soms ook van belangrijke varianten. Niettemin zijn deze onderlinge verschillen inhoudelijk gezien aanzienlijk kleiner dan de verschillen met de oude majuskelhandschriften.
Ook na 1516, toen de eerste gedrukte editie beschikbaar kwam, bleven handschriften gekopieerd worden. Er bestaan zelfs handschriften die uit gedrukte edities zijn afgeschreven!
Lectionaria
Hoewel de lectionaria om begrijpelijke redenen de minst bestudeerde groep handschriften zijn, maken ze ongeveer veertig procent uit van het totaal. Er zijn verschillende soorten lectionaria. Sommige bevatten alleen de perikopen bestemd voor lezing op de zaterdagen en zondagen. Anderen hebben lezingen voor elke dag van de week. Het systeem vindt zijn oorsprong in de lezingen in de synagoge, waar wekelijkse lezingen uit de Tora en de profeten vanaf de eerste eeuw voor Christus gebruikelijk waren. Waarschijnlijk werd in de kerk reeds in de tweede eeuw een leesrooster opgesteld met lezingen uit het Nieuwe Testament. In ieder geval staat vast dat in de vierde eeuw een systeem in gebruik was met wekelijkse lezingen.
De collecties lezingen die we aantreffen in lectionaria van de vierde tot en met de zevende eeuw, verschillen wat het karakter van de tekst betreft aanzienlijk van de lectionaria vanaf de achtste eeuw. Met name de oude lectionaria zijn van belang voor de reconstructie van de Griekse tekst. Enkele oude lectionaria zijn: l1043 (vijfde eeuw), l1347 (zesde eeuw), l1354 (zesde eeuw), l1601 (vijfde eeuw) en l1604 (vierde eeuw).
Carroll Osburn, ‘The Greek Lectionaries of the New Testament’ in: Bart D. Ehrman & Michael W. Holmes (red.), The Text of the New Testament in Contemporary Research. Essays on the Status Quaestionis, Second Edition, Leiden 2013, 94-98.
Dateringen volgens de Liste.
Overige tekstgetuigen
Wat doorgaans niet in het oog springt, is dat er naast de bekende typen handschriften ook nog andere dragers van nieuwtestamentische teksten bestaan, zoals potscherven (ostraka), amuletten en inscripties. In enkele gevallen zijn deze van belang voor de reconstructie van het Griekse Nieuwe Testament, bijvoorbeeld de ostrakon met Lucas 22.
Indeling in teksttypen of tekstclusters
In voorgaande paragrafen werd al geconstateerd dat er talrijke verschillen bestaan tussen handschriften. Wanneer je deze verschillen met elkaar vergelijkt, kom je tot de ontdekking dat bepaalde handschriften gemeenschappelijke verschillen hebben. Dit verschijnsel werd al in 1734 beschreven door Johann Albrecht Bengel in de introductie van zijn Griekse Nieuwe Testament. Bengel stelt vast dat handschriften ingedeeld kunnen worden ‘in losse handschriften, in koppels van handschriften, of in kleinere of grotere bij elkaar behorende groepen, namelijk in families, stamverbanden en hun volken.’ Wat betreft het laatste onderscheidde hij twee hoofdgroepen: de Aziatische en de Afrikaanse.
Johann Albrecht Bengel, Η ΚΑΙΝΗ ΔΙΑΘΗΚΗ Novum Testamentum Graecum, Tübingen 1734, ‘Introductio’ §29: ‘per singulos codices, per paria codicum, per syzygias minores majoresque, per familias, tribus, nationesque illorum’ (vertaling van mijn hand).
Gedurende de achttiende, negentiende en twintigste eeuw is dit systeem van teksttypen, zoals dat later genoemd werd, uitgegroeid tot een indeling in de volgende vier groepen:
- 1.Alexandrijnse tekst: deze tekst wordt vandaag de dag het meest betrouwbaar geacht en ligt het dichtst bij de moderne kritische edities. De Alexandrijnse tekst vinden we in een beperkt aantal handschriften, vooral in de oudste handschriften die we hebben, zoals papyri (bijvoorbeeld P75) en de belangrijke codices Vaticanus en Sinaïticus. Omdat van deze klasse zo weinig handschriften bewaard zijn gebleven, zijn de onderlinge verschillen relatief groot. Zo verschilt de Vaticanus in alleen al de evangeliën op meer dan drieduizend plaatsen van de Sinaïticus.
- 2.Westerse tekst: de naam van dit teksttype is zeer omstreden, omdat we dit type tekst niet alleen in handschriften afkomstig uit West-Europa (met name in oude Latijnse vertalingen van voor de Vulgata) vinden, maar ook in papyri uit Egypte (bijvoorbeeld P38 en P48). Deze tekstvorm is de merkwaardigste van de vier teksttypen, omdat we in zijn handschriften zowel talrijke toevoegingen vinden (met name in Handelingen) als opmerkelijke weglatingen (met name in Lucas) ten opzichte van de andere teksttypen. Codex Bezae, het belangrijkste Griekse handschrift in deze categorie, heeft voor Handelingen een acht procent langere tekst dan Codex Sinaïticus. Het ontstaan van dit type tekst, dat vanaf de tweede eeuw een wijde verbreiding kreeg, is tot op de dag van vandaag een raadsel. De meest plausibele verklaring is dat het toegeschreven moet worden aan de toenmalige (vrije) kopieerpraktijk.
- 3.Caesareaanse tekst: het bestaan van dit teksttype is het meest omstreden. Veel handschriften die in het begin van de twintigste eeuw nog onder dit teksttype werden geschaard, worden nu gezien als secundaire Alexandrijnse handschriften, met een mengvorm van Alexandrijnse en westerse (alsook Byzantijnse) elementen.
- 4.Byzantijnse tekst: dit teksttype omvat de grote massa van met name late majuskelhandschriften (vanaf de zesde eeuw) en minuskelhandschriften. Aan het eind van de negentiende eeuw werd door Westcott en Hort de visie gepromoot dat dit teksttype is ontstaan als een recensie in de vierde eeuw. Diverse argumenten die aanvankelijk pleitten voor deze opvatting bleken bij nader inzien niet houdbaar te zijn. De meest verbreidde theorie over het ontstaan van dit teksttype is nu dat deze tekst het resultaat is van een eeuwenlang proces van overschrijven, waarin allerlei ‘verbeteringen’ in de tekst werden aangebracht. Vandaar dat deze tekst de meest duidelijke, volledige en harmoniserende tekst biedt van alle teksttypen. De spannende vraag is hoeveel oorspronkelijke lezingen in de Byzantijnse tekst terecht zijn gekomen, die niet in de andere teksttypen bewaard zijn gebleven. De laatste jaren lijkt voor deze optie meer openheid te komen.
Brooke Foss Westcott & Fenton John Anthony Hort, The New Testament in the Original Greek. Volume 1: Introduction and Appendix, Cambridge/London 1881, 115-119, 132-139.
Dit systeem van teksttypen had als grote voordeel dat de handschriften op een heldere manier ingedeeld konden worden. Toch is door onze grotere kennis van de tekst in handschriften inmiddels gebleken dat dit systeem geen recht doet aan de werkelijkheid. Een grote groep handschriften blijkt namelijk een gemengde tekst te hebben. Zelfs een oud handschrift als P66 uit de derde eeuw bevat een tekst met zowel Alexandrijnse als westerse elementen. Daarnaast blijkt het uitermate problematisch om bijvoorbeeld de Alexandrijnse of Westerse tekst met enige precisie te reconstrueren. Daar komt bij dat de meeste tekstcritici tot de conclusie zijn gekomen dat geen van de teksttypen teruggaat op een recensie, maar dat ze het resultaat zijn van een geleidelijk proces. Natuurlijk helpt de indeling in teksttypen tot op zekere hoogte nog steeds om het karakter van teksten inzichtelijk te maken. Maar verschillende tekstcritici stellen voor om niet meer van teksttypen te spreken, maar van tekstclusters. Daarmee wordt rechtgedaan aan het fluïde karakter van de teksten.
Zie hiervoor bijvoorbeeld het belangrijke artikel van Eldon Jay Epp, ‘Textual Clusters. Their Past and Future in New Testament Textual Criticism’ in: Ehrman & Holmes (red.), 519-577.
E. Boogert, MA is promovendus aan de Protestants Theologische Universiteit (PThU) in Amsterdam en Groningen, en werkt aan een onderzoek naar de invloed van kerkvaderteksten op de tekst van het Johannes-evangelie in handschriften van de tweede tot de vijftiende eeuw.
Bronvermelding
Ernst Boogert, ‘De handschriften van het Griekse Nieuwe Testament. Op verkenning in de wereld achter vertalingen’ in: Met Andere Woorden 35/3-4 (november 2016), 65-77.
Geraadpleegde literatuur
- Eusebius, The Ecclesiastical History. Books 1-5, Loeb Classical Library 153, Cambridge 1926.
- Philip W. Comfort & David P. Barrett, The Text of the Earliest New Testament Greek Manuscripts. A Corrected, Enlarged Edition of The Complete Text of the Earliest New Testament Manuscripts, Wheaton 2001.
- Eldon Jay Epp, ‘Textual Clusters. Their Past and Future in New Testament Textual Criticism’ in: Bart D. Ehrman & Michael W. Holmes (red.), The Text of the New Testament in Contemporary Research. Essays on the Status Quaestionis, Second Edition, Leiden 2013, 519-577.
- Chr. Fahner, Eusebius’ Kerkgeschiedenis, Zoetermeer 2000.
- W. Hartel & K. Schenkl (red.), Wiener Studien. Zeitschrift für classische Philology. Supplement der Zeitschrift für österreichische Gymnasien, Wenen 1882.
- Bruce M. Metzger & Bart D. Ehrman, The Text of the New Testament. Its Transmission, Corruption, and Restoration. Fourth edition, Oxford 2005.
- Carroll Osburn, ‘The Greek Lectionaries of the New Testament’ in: Bart D. Ehrman & Michael W. Holmes (red.), The Text of the New Testament in Contemporary Research. Essays on the Status Quaestionis, Second Edition, Leiden 2013.
- David C. Parker, An Introduction to the New Testament Manuscripts and their Texts, Cambridge 2008.
- C. H. Roberts en T.C. Skeat, The Birth of the Codex, Londen 1983.
- M. Royé, The Inner Cohesion between the Bible and the Fathers in Byzantine Tradition. Towards a codico-liturgical approach to the Byzantine biblical and patristic manuscripts, Tilburg 2007.
- C. Skeat, ‘The Origin of the Christian Codex’ in: J.K. Elliot (red.), The Collected Biblical Writings of T.C. Skeat: Introduced and Edited by J.K. Elliot, Leiden 2004.
- Sept. Florentis Tertulliani, Libros de praescriptione haereticorum, Adversus Praxean, Hagae Comitis 1946.
- Konstantin von Tischendorf, ‘Vortrag des Geheimen Hofrath Professor Dr. Tischendorf: “Griechische Paläographie”’ in: Verhandlungen der fünfundzwanzigsten Versammlung Deutscher Philologen und Schulmänner in Halle, Leipzig 1868.
- Brooke Foss Westcott & Fenton John Anthony Hort, The New Testament in the Original Greek. Volume 1: Introduction and Appendix, Cambridge/London 1881.